24345 |
zwarte bladluis |
meelde:
zwart en wit
meelje (Q018p Geulle)
|
bladluis (zoals bijv. de zwarte tuinbonenluis) [himmelzoad, meelow, melde, smeelje] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24286 |
zwarte kraai, kraai |
huiskrauw:
woont alleen, niet in groepen; in groepen heten ze krawwe. Krawwe zijn te eten; hoeskrawwe niet.
hoeskraw (Q018p Geulle),
krauw:
krauw (Q018p Geulle),
kuikenkrauw:
kuukekraw (Q018p Geulle)
|
Hoe heet de zwarte kraai? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
24740 |
zwarte populier |
canadas:
kanadas (Q018p Geulle)
|
De zwarte populier; heeft op oudere leeftijd een heel donkere schors met diepe groeven, de ruitvormige bladeren zijn donkergroen (peppel, blauwe populier). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
22397 |
zwartepieten (kaartspel) |
zwartepieten:
zjwartepiete (Q018p Geulle)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19541 |
zwavelstok |
zwegelstek:
zwegelstek (Q018p Geulle)
|
zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
24930 |
zwavelx |
solfer:
solfer (Q018p Geulle),
zwavel:
zwavel (Q018p Geulle)
|
zwavel [DC 02 (1932)]
III-4-4
|
33995 |
zweep |
smik:
smek (Q018p Geulle)
|
Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.]
I-10
|
18105 |
zweer |
zweer:
zjwèèr (Q018p Geulle)
|
Zweer: huidontsteking vaak met ettervorming ten gevolge van een infectie (zweer, zwerage, zwerije). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
26367 |
zwengel |
zwengel:
zwøŋǝl (Q018p Geulle)
|
Soort van gebogen arm met een haaks daarop aangebrachte handgreep waarmee met de hand of door middel een trede boor- en andere machines in beweging worden gebracht. Zie ook het volgende lemma. [N 33, 281]
II-11
|
28506 |
zwerm |
bijenzwerm:
biǝžwɛrm (Q018p Geulle),
zwerm:
zwɛrm (Q018p Geulle)
|
Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.]
II-6
|