32729 |
bouwvoor |
bouwlaag:
būlǭx (Q018p Geulle)
|
De bouwvoor of teellaag van akker- en tuingrond is de door regelmatig ploegen of spitten en bemesten vruchtbaar gemaakte humusrijke bovenlaag, waarin de gewassen wortel schieten. De dikte van deze laag komt overeen met de diepte van de geploegde of gespitte zaaivoor. Van de opgesomde termen zijn er sommige ook toepasselijk op een bepaalde (goede) grondsoort of op vruchtbare grond in het algemeen. [N 27, 26a + b; N 11A, 129f + 137a; A 47, 4d]
I-1
|
30246 |
bovendorpel |
bovendorpel:
bōvǝdørpǝl (Q018p Geulle)
|
De bovenste horizontale regel van een raam- of deurkozijn. Een getoogde of halfcirkelvormige bovendorpel bestaat uit drie stukken die met behulp van houten klossen van bepaalde vorm aan elkaar worden bevestigd. In L 387 werd een dergelijke klos 'sleutel' ('šlø̄ǝtǝl') genoemd. [N 55, 7d; N 55, 7e]
II-9
|
24719 |
boveneinde van de stam |
kruin:
kruun (Q018p Geulle),
top:
top (Q018p Geulle)
|
Het dunne uiteinde van de stam, bovenaan (top, kop, topeind). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
25491 |
bovenkant van het brood |
korst:
kōš (Q018p Geulle)
|
[N 29, 54a; monogr.]
II-1
|
30325 |
bovenlicht |
bovenlicht:
bōvǝlēx (Q018p Geulle)
|
Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.]
II-9
|
17618 |
bovenlip |
bovenlip:
bovelup (Q018p Geulle),
bòvelùp (Q018p Geulle)
|
bovenlip [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
30300 |
bovenraam |
bovenlicht:
bōvǝlēx (Q018p Geulle)
|
Het bovenste, meestal vaste gedeelte van een schuifraam. [N 55, 39c]
II-9
|
30280 |
bovenregel |
bovendorpel:
bōvǝdørpǝl (Q018p Geulle)
|
De bovenste horizontale plank van de vergaring van een paneeldeur. [N 55, 26c; monogr.]
II-9
|
31711 |
bovenste handvat |
(bovenste, bovelste, lange, grote, achterste) kruk:
krøk (Q018p Geulle)
|
Het bovenste handvat van de steel van de zeis, dat in de linkerhand wordt gehouden. Doorgaans is dit het lange T-vormige handvat, zoals beschreven in de algemene toelichting van deze paragraaf en in de toelichting bij het lemma ''steel van de zeis''; daar zijn ook de opgaven opgenomen waar het bovenste handvat kort en recht is of waar dit bovenste handvat ontbreekt (model B). Om de varianten van de substantiva onder één woordtype bijeen te houden en een vergelijking met de opgaven voor het onderste handvat te vergemakkelijken, zijn de adjectiva (bovenste, lange, grote, enz.) als facultatief in het hoofdwoordtype opgenomen. Zie afbeelding 4, A1 en B1.' [N 18, 67b; N C, 3b1; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
18310 |
bovenstuk van een jurk |
basquine (fr.):
baskien (Q018p Geulle),
kazavekje:
kache-vekske (Q018p Geulle)
|
lijfje, bovenstuk van jurk [baskien] [N 24 (1964)]
III-1-3
|