17951 |
achteruitgaan |
wijken:
wīēke (Q018p Geulle)
|
Achteruitgaan (wijken, deinzen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34584 |
achterwand |
stopsel:
stø̜psǝl (Q018p Geulle)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
28504 |
afbijten van koninginnecellen |
afbijten:
āfbītǝ (Q018p Geulle)
|
Het verwijderen van overtollige koninginnecellen door het bijenvolk of de koningin zelf. [N 63, 65]
II-6
|
30390 |
afdeklat |
afwerklatje:
āfwerǝklɛtšǝ (Q018p Geulle)
|
Latje dat als afdekking op de trapboom tegen de muur wordt gespijkerd. [N 55, 102]
II-9
|
21448 |
afdingen |
afpingelen:
aafpingele (Q018p Geulle),
pingelen:
pingele (Q018p Geulle)
|
beknibbelen, Op de prijs ~, de prijs omlaag trachten te drukken [afpeekele, afprengelen, afpenkelen, pingelen?] [N 21 (1963)] || proberen minder te moeten betalen dan de gevraagde prijs [afdingen, afpingelen, afpekelen, penkeren, prengelen, pingelen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
25913 |
afdraaien |
afpakken:
āfpakǝ (Q018p Geulle)
|
De ketel van het vuur afdraaien door middel van de draaiboom. [N 57, 28]
II-2
|
34247 |
afgeroomde melk |
afgedraaide melk:
āfxǝdręi̯dǝ mɛlǝk (Q018p Geulle)
|
De vloeistof die overblijft als de melk ontroomd is. [A 7, 15 en 17; A 23, 4a; L 27, 29; JG 1a, 1b; L 1u, 103; Lu 1, 3 en 4a; monogr.]
I-11
|
34326 |
afgetrokken zeug |
afgezoken zeug:
āf˲gǝzōkǝ [zeug] (Q018p Geulle)
|
Een door het veelvuldig zogen vermagerde zeug. In vraag N 19, 22 werd gevraagd naar "een zeug die vermagerd is door ...", dus naar een zelfstandig begrip. In dit lemma is de nadruk gelegd op de eigenschap "vermagerd" en is het zelfstandig naamwoord zeug niet gedocumenteerd. Voor de documentatie van de verschillende woordtypen voor "zeug" en de bijbehorende dialectvarianten zie het lemma ''zeug'' (1.2.5). [N 19, 22; monogr.]
I-12
|
31719 |
afgezaagd kantstuk |
spatschaal:
spatšāl (Q018p Geulle)
|
Het in de lengterichting afgezaagde, aan één zijde nog met schors bedekte zijdeel van een plank. Zie ook de lemmata ɛschaaldeelɛ en ɛwankantɛ.' [N 53, 29c; monogr.]
II-12
|
30296 |
afhangen |
(de deur) afhangen:
āfhaŋǝ (Q018p Geulle)
|
Deuren van scharnieren voorzien en ze vervolgens draaibaar in het kozijn bevestigen. [N 55, 35]
II-9
|