25001 |
gat, opening |
lok:
e laok (Q018p Geulle)
|
gat (znw enk) [N 26 (1964)]
III-4-4
|
25002 |
gat, opening (mv) |
loker:
twiè laoker (Q018p Geulle)
|
gaten (znw mv) [N 26 (1964)]
III-4-4
|
21316 |
gauwdief |
gauwdief:
gawdeef (Q018p Geulle)
|
een dief die op behendige, listige wijze te werk gaat [gauwdief, schelm] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23700 |
gebed |
gebed:
gebed (Q018p Geulle)
|
Een gebed, [jebed?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23701 |
gebeden |
gebeden:
gebaeje (Q018p Geulle)
|
De gebeden meervoud. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23679 |
gebedsweek |
bedeweek:
baewaek (Q018p Geulle)
|
Een gebedsweek. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17623 |
gebit |
gebit:
gaaf gebeet (Q018p Geulle)
|
Een gaaf gebit, het gebit van de oude man is nog heelemaal gaaf. [DC 14 (1946)]
III-1-1
|
30037 |
gebluste kalk |
geleste kalk:
gǝlęs˱dǝ kalǝk (Q018p Geulle),
poederkalk:
pujǝrkalǝk (Q018p Geulle)
|
Ongebluste kalk die met water is aangelengd. Zie ook het lemma 'Kalk blussen'. Gebluste kalk wordt gebruikt bij de bereiding van mortel. Woordtypen als 'stubkalk', 'poederkalk', 'poeder' en 'zakjeskalk' verwijzen naar schelpkalk die direct na het branden droog geblust wordt en in poedervorm op de bouwplaats wordt aangeleverd. [N 30, 30a; N 30, 30b; N 30, 30c; N 30, 32f; monogr.]
II-9
|
20183 |
geboorte |
aanzet:
ānzat (Q018p Geulle)
|
De plaats waar de boog aan weerszijden tegen de rest van het metselwerk rust. De stenen in de muur moeten hier, om aansluiting te geven, behakt worden. In Q 121 spreekt men dan van 'geschoren stenen' ('jǝšōrǝ štęŋ'). Volgens de invuller uit Q 97 telt een poortboog altijd een oneven aantal stenen. [N 32, 19a; monogr.]
II-9
|
22513 |
geboortefeest |
kindjeskoffie:
kiendjeskoffie (Q018p Geulle)
|
Het feestje ter ere van de geboorte van een kind [sol, kinderfooi, pastellenhuisje, kindjeskermis, kindjeskoffie, gebuurkoffie, snee(i)]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|