e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L214a plaats=Geysteren

Overzicht

Gevonden: 1781
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
heen en weer (bewegen) op en neer: hej löpt op en nier (Geysteren) heen en weer lopen [op en aaf lope] [N 07 (1961)] III-4-4
heer prins: prins (Geysteren) heer [RND] III-3-1
heermoes kattenstaart: kattestárt (Geysteren, ... ), volks: onderaan de stengel zit een gouden knipke  kattestart (Geysteren), kattestaart: katǝstart (Geysteren) Equisetum arvense L. [DC 17 (1949)] || Equisetum arvense L. Zeer algemeen voorkomend onkruid uit de paardestaart-familie (Equisetum L.) op bouwland, grasland, tuinen en bermen met een rechtopstaande holle stengel, die geleed is en gemakkelijk uiteen te trekken. Op de grens van de afzonderlijke leden bevindt zich een krans van schubben, die de bladeren vertegenwoordigen. Deze sporenplant bloeit van april tot mei en varieert in hoogte van 10 tot 80 cm. In het algemeen bekender onder de familienaam paardestaart. L 214a: "De volksmond zegt dat onderaan de wortel van de katǝstart een gouden knøpkǝ zit." L 250: "Gedroogde blaadjes worden als medicinale thee gebruikt bij pijnlijke urinelozing." De samenstellingen met -staarts zijn verschoven vormen van staart; vergelijk het lemma Ploegstraat in aflevering I.1, blz. 62. [A 17, 5; A 49B, 4; monogr.] || paardestaart I-5, III-4-3
heggenmus blauwleggertje: blauwleggerke (Geysteren), blauwmannetje: blauwmenneke (Geysteren, ... ), grasteut: grāsstööt (Geysteren) blauwpieper || grasvink || Hoe heet de heggemusch? [DC 06 (1938)] III-4-1
heggenschaar hegschaar: heͅxsxir (Geysteren), heͅxsxiər (Geysteren) hegschaar III-2-1
heibezem heibezem: heibessen (Geysteren), heͅi̯bɛsəm (Geysteren) bezem (soorten) [DC 15 (1947)] || heibezem III-2-1
hek aan de ingang van een wei klapveken: klapvē̜kǝ (Geysteren), varen: vǭrǝ (Geysteren) In dit lemma zijn vooral de antwoorden ondergebracht van de vragen naar ø̄hek aan de ingang van een weiø̄ (N 14, 67), ø̄een (toegangs)hek, gevlochten van twijgen en opgehangen tussen twee stijlen, dat in een omheining is aangebracht of op een dam (in een sloot) is geplaatstø̄ (A 25, 5a), ø̄een hek, slag- of draaiboom op een doorgang naar akker of weide, of ter versperring van een weg in privaatbezitø̄ (L 19B, 6). [N 14, 67; A 25, 5a; L 19B, 6; Vld.; JG, 2c; monogr.] I-8
hekel hekel: hękǝl (Geysteren), hekelkam: hękǝlkām (Geysteren) Plank met rechtop staande pinnen waar het vlas doorheen wordt getrokken. [L 1, a-m; L 26, 30; monogr.] I-5
helemaal, geheel en al gaar: (bijw.).  gaar (Geysteren), gans: ps. JK nakijken (begrip: met gans erbij?).  gāns (Geysteren), heel en gans: hieël en gans (Geysteren), helegaar: hieëlegar (Geysteren), ram: t Is ram fout, wat ge gemákt het: het is helemaal fout, wat je gemaakt hebt.  ram (Geysteren), rats: Rats scheif: helemaal scheef.  rats (Geysteren), schon: t Ete is schon óp gegÅØn: het eten is helemaal opgegaan.  schon (Geysteren) helemaal, geheel en al III-4-4
helling, talud afhang: áfhang (Geysteren) helling, talud III-4-4