33582 |
ringen, randen verwijderen van peulvruchten |
pijzen:
pèze (L214a Geysteren)
|
I-7
|
24234 |
ringmus |
korenpikker:
korrepikker (L214a Geysteren)
|
Hoe heet de ringmusch? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
29775 |
ringoven |
ringoven:
reŋǫvǝ (L214a Geysteren)
|
Ringvormige oven waarin het vuur zich, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de veldoven, periodiek verplaatst. De oven werd ontworpen door de Duitsers F. Hoffman en A. Licht. De ringoven werd gebruikt in de steen-, pannen- en gresbuizenindustrie. Zie afb. 25. De ringoven was oorspronkelijk een rond, later een langwerpig met ronde of rechte uiteinden geconstrueerd gebouw met gewelven. In het hart stond de schoorsteen die werd omringd door een klein kanaal, de rookgang, en een groter, de stookgang, waarin de vormelingen werden geplaatst. In het gewelf van de stookgang werd door de stoker via stookpotten de brandstof gedeponeerd in de in de inzet uitgespaarde stookkanalen. Trekgaten, voorzien van rookklokken, in de brandmuur of vuurplaat tussen de twee kanalen zorgden voor de afvoer van rook en lucht. Met het aantal trekopeningen correspondeerden een gelijk aantal poorten in de buitenste ringmuur. Hoewel de stookgang één grote ruimte was, noemde men het gedeelte van poort tot poort een kamer. Door middel van een ijzeren schuif was het mogelijk de kamer af te sluiten. Dientengevolge kon de stoker met behulp van de rookklokken in de trekgaten het vuur vooruittrekken, nadat de schuif een kamer verder was ingezet (Geuskens, pag. 149). [N 98, 127; monogr.]
II-8
|
24317 |
riviergrondel |
grondje:
grūndje (L214a Geysteren)
|
grondeling (vis)
III-4-2
|
33478 |
rode aalbes |
miemer:
mīēmer (L214a Geysteren)
|
aalbes
I-7
|
33231 |
rode biet |
kroot:
krōt (L214a Geysteren),
krōǝt (L214a Geysteren)
|
Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.]
I-5
|
20655 |
rode kool |
rode kappes:
roeëje kappes (L214a Geysteren),
ruəi̯ə kapəs (L214a Geysteren),
rode kool:
roeëje koeël (L214a Geysteren, ...
L214a Geysteren),
rood moes:
roeëd moes (L214a Geysteren, ...
L214a Geysteren)
|
rode kool || Rode kool (als plant of gewas) || rode kool, plant en spijs
I-7, III-2-3
|
33487 |
rode renet, sterappel |
buitenrode:
bütte roeëje (L214a Geysteren)
|
appelsoort
I-7
|
21733 |
roede |
pezerik:
pēzǝrek (L214a Geysteren)
|
Mannelijk geslachtsdeel. [N 76, 14; monogr.]
I-12
|
24235 |
roek |
zwarte kraai:
zwarte krej (L214a Geysteren)
|
Hoe heet de roek? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|