e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Geysteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sporen van de haan hanensporen: hānǝspǭrǝ (Geysteren) Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.] I-12
sporkehout duivelskral: duvelskralle (Geysteren), peggenhout: peggenholt (Geysteren) vuilbomenhout || vuilboom III-4-3
sport van een stoel sproot: sprōt (Geysteren) sport van een stoel III-2-1
spreeuw spraan: spraon (Geysteren), sprāōn (Geysteren) Hoe heet de spreeuw? [DC 06 (1938)] || spreeuw III-4-1
spreken, praten praten: praotte (Geysteren), prŏten (Geysteren) praten [DC 02 (1932)] || spreken; ik versta jullie niet, jullie moeten een beetje harder - [DC 03 (1934)] III-3-1
sprinkhaan sprinkhaan: sprinkhaan (Geysteren), sprīnkhaan (Geysteren) sprinkhaan [DC 07 (1939)] III-4-2
spruitkool, spruitje spruiten: sprütte (Geysteren), spruitje: sprütje (Geysteren) spruitkool (coll.) || spruitkool, een spruitje I-7
staakijzer van de watermolen staakijzer: staakijzer (Geysteren  [(van ijzer)]  ) Bij watermolens een loodrecht staande, zware spil die aan de bovenzijde met een nok in het gat van de rijn van de loper past en aan de onderzijde in een op een beweegbare balk staande ijzeren pot draait. Op het staakijzer is een rondsel gemonteerd. Het geheel bevindt zich bij watermolens meestal onder de molenstenen. Achter het plaatscodenummer is tussen haakjes vermeld van welk materiaal het staakijzer in de betreffende plaats is vervaardigd. Zie ook het lemma ɛstaakijzer van de windmolenɛ.' [Vds 82; Jan 104; Coe 90; Grof 103; A 42A, 14; A 42A, 22; N D, 14] II-3
staan staan: staon (Geysteren) staan [DC 02 (1932)] III-1-2
staart koeienstaart: kuwǝstart (Geysteren), staart: start (Geysteren, ... ), stubstaart: stoebstárt (Geysteren), zwans: zwāns (Geysteren) [A 2, 37; L 29, 27; S 35; monogr.]staart [DC 02 (1932)] || staartstompje || Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60] I-11, I-9, III-4-2