26493 |
steenkuip |
steenkuip:
steenkuip (L214a Geysteren)
|
De houten of eventueel metalen kuip om de molenstenen heen die verhindert dat het meel verstuift. De kuip rust op een houten voet, het ringhout, en wordt aan de bovenzijde afgedekt met een uit één of meer delen bestaand deksel. Zie ook afb. 81 en 82. De meervoudige opgaven wijzen er waarschijnlijk op dat de kuip in die plaatsen uit verschillende segmenten bestaat. Zie ook het lemma ɛkuipstukkenɛ.' [N O, 19a; A 42A, 36; N D, 13; Sche 50; Vds 144; Jan 151; Coe 132; Grof 153; monogr.; N D, 33 add.]
II-3
|
30095 |
steense muur |
steense muur:
stɛnsǝ [muur] (L214a Geysteren)
|
Muur waarvan de dikte gelijk is aan de lengte van één metselsteen. Zie ook afb. 38, 39, 40. Zie voor de fonetische documentatie van het woord en woorddeel '(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 37b; monogr.]
II-9
|
26060 |
steenzolder van de windmolen |
steenzolder:
steenzolder (L214a Geysteren)
|
De verdieping van de windmolen waar zich de molenstenen bevinden. Zie ook het lemma ɛsteenzolder van de watermolenɛ.' [N O, 27a; A 42A, 1; monogr.]
II-3
|
19522 |
stenen pot, keulse pot |
keulse pot:
køͅlsə poͅt (L214a Geysteren)
|
aardewerk pot, keramiek van de Nederrijn
III-2-1
|
29596 |
stenen vervaardigen |
tichelen:
tixǝlǝ (L214a Geysteren)
|
De benaming voor het hele proces van klei delven, vormen en bakken van stenen. Zie ook het lemma ɛtichelenɛ.' [N 98, 3; monogr.; N 30, 52c add.]
II-8
|
20417 |
sterfbed |
doodsbed:
dodsbed (L214a Geysteren)
|
doodsbed
III-2-2
|
20323 |
sterven |
de pijp leeg hebben:
de piep lèèghebbe (L214a Geysteren),
het afknijpen:
’t áfkniepe (L214a Geysteren),
het aftrappen:
’t áftrappe (L214a Geysteren),
sterven:
stērve (L214a Geysteren)
|
doodgaan || sterven
III-2-2
|
20151 |
stiefdochter |
stiefdochter:
stiefduchter (L214a Geysteren)
|
stiefdochter [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20341 |
stiefkinderen |
stiefkinder:
stiefkiender (L214a Geysteren)
|
stiefkinderen [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20340 |
stiefmoeder |
stiefmoeder:
oe gerkt
stiefmoeder (L214a Geysteren)
|
stiefmoeder [DC 05 (1937)]
III-2-2
|