20438 |
doodskleed |
doodshemd:
dodshemd (L214a Geysteren),
wit met zwart lint in de vorm van kruisjes; oude vrouwen hebben dit al klaar liggen in de linnenkast
dodshemt (L214a Geysteren)
|
doodshemd || doodskleed; hoe noemt men het doodskleed (hinnekleed, reekleed, regenkleed, enz.)? Moet dit kleed aan bepaalde voorwaarden voldoen? [VC 03 (1937)]
III-2-2
|
19590 |
doofpot |
doofpot:
duəfpoͅt (L214a Geysteren)
|
doofpot
III-2-1
|
25123 |
dooien |
dooien:
döje (L214a Geysteren)
|
dooien
III-4-4
|
34537 |
dooier |
dooier:
doi̯ǝr (L214a Geysteren)
|
Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
20397 |
doopjurkje |
doopkleedje:
doeëpkledje (L214a Geysteren),
dyəpklɛtsjə (L214a Geysteren)
|
doopkleed [RND] || doopkleedje
III-2-2, III-3-3
|
23205 |
doopvont |
doopvont:
duəpfunt (L214a Geysteren)
|
doopvont [RND]
III-3-3
|
18327 |
doordeweekse (werk)schort |
werkscholk:
werkscholluk (L214a Geysteren)
|
zijn er verschillende namen voor verschillende soorten van deze kledingstukken ? [DC 15 (1947)]
III-1-3
|
24477 |
doorn, stekel |
doorn:
dòrre (mv: dör) (L214a Geysteren),
doorn (mv.):
døͅr (L214a Geysteren)
|
doorn || doornen [RND]
III-4-3
|
20101 |
doornhaag |
doornenheg:
dörreheg (L214a Geysteren)
|
doornheg
III-2-1
|
33167 |
doorschieter |
doorgewas:
dø̜rgǝwas (L214a Geysteren)
|
Aardappelstruik waaraan zich door overmatige groei steeds nieuwe scheuten en aardappeltjes vormen. [N 12, 9; monogr.]
I-5
|