e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Geysteren

Overzicht

Gevonden: 1782
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leeftijd, ouderdom ouder: ālder (Geysteren) ouderdom, leeftijd III-2-2
leeg, niets bevattend uit: uut (Geysteren) leeg (ijdel, ijl, laas) [DC 03 (1934)] III-4-4
leerjongen schoesterjong: sxustǝrjoŋ (Geysteren) Jongen die bij de schoenmaker inkomt om het vak te leren. [N 60, 217a; monogr.] II-10
leest leest: lęjs (Geysteren) De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] II-10
leeuwenbek gaper: gaper (Geysteren), slofje: slufkes (Geysteren) leeuwenbek (plant) || leeuwenbek, bloem III-4-3
lege eerste koe schot: sxǫt (Geysteren), weischot: weischot (Geysteren) Jong rund dat eenmaal heeft gekalfd, maar dat daarna niet meer drachtig wil worden of waarmee men niet verder wil fokken. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 25b; N C, 15; monogr.] I-11
lepbig lepper: lɛpǝr (Geysteren) Een big die met koemelk wordt grootgebracht. [N 19, 15; N 19, 16; monogr.] I-12
lepel lepel: lēͅpəl (Geysteren) lepel III-2-1
lepelrek lepelrek: lēͅpəlrɛk (Geysteren) lepelrek III-2-1
leunstoel proost: prōst (Geysteren), zorg: zøͅrx (Geysteren) leunstoel III-2-1