id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18051 | litteken | litteken: leͅtīkə (Gingelom) | Als een wond of zweer is genezen, blijt de plaats ervan meestal zichtbaar. die plek noemt men dan een .... (Nederl. litteken). [ZND 49 (1958)] III-1-2 |
34133 | loeien van de koe in het algemeen | brullen: brølǝ (Gingelom) | [N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.] I-11 |
33965 | loenje | strengels: strɛŋǝls (Gingelom), toomstrang: tuǝmstraŋ (Gingelom) | Dubbele band die aan weerszijden van het bit vastgemaakt is, maar slechts tot achter de nek van het paard reikt (cf. definitie van lemma Teugel). Achter aan deze riem is het kordeel vastgemaakt. [JG 1b; N 13, 31] I-10 |
17721 | loeren | loensen: luənsə (Gingelom), lonken: lunkə (Gingelom), luənkə (Gingelom) | kijken: loeren [lonke, luime] [N 10 (1961)] III-1-1 |
23311 | lof | lof: tluf (Gingelom) | het lof [RND] III-3-3 |
33813 | lomp paard | karhengst: kɛ̄ǝrheŋst (Gingelom) | [JG 1a; N 8, 62h] I-9 |
31186 | loodgieter | loodgieter: lūt˲gitǝr (Gingelom) | Ambachtsman die vroeger vooral zink en blik bewerkte, loden buizen maakte en herstelde, dakgoten en regenpijpen plaatste en repareerde en, zo blijkt uit de antwoorden van de zegslieden, soms ook waterpompen aanlegde. Tegenwoordig installeert en repareert hij vooral sanitaire installaties en verwarmingstoestellen. Zie ook het lemma "zinkbewerker". Het woord pompenmaker werd in Venray (L 210) en omstreken ook gebruikt als benaming voor een koperslager. Zie ook het lemma "koperslager". [N 64, 161a; L 34, 17a-b; monogr.] II-11 |
33250 | loof van de bieten afplukken | bladeren: blǭrǝ (Gingelom) | Als de bieten uit de grond getrokken zijn, worden ze op rijen gelegd en worden de bladeren van de knollen afgesneden of afgeplukt. Bij mechanisch rooien gebeurt het wel dat het loof wordt afgesneden als de bieten nog in de grond staan. [N 12, 48; monogr.] I-5 |
17817 | lopen | lopen: loeapen (Gingelom), loepe (Gingelom), lype (Gingelom), lūpǝ (Gingelom) | lopen [ZND 25 (1937)] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: Hebt ge Klaas zien lopen ? [ZND 44 (1946)] || Uit de gevraagde toelichting en bij vraag N 8, 82 blijkt dat gaan de betekenis van "stappen", "stapvoets gaan" heeft, lopen die van "snel lopen" of "draven". [JG, 1b; N 8, 81a en 82] I-9, III-1-2 |
22998 | lot(je) van de loterij | vignet: Gg. lotje. vinjet (Gingelom) | Vignet. III-3-2 |