| 21273 |
meester |
meester:
hee hield veul van Papa en Mama, van Pa en Mam, van NOnk en Tant, van de Miester en de Geboerman, van de schrijnwerker (P175p Gingelom),
mistər (P175p Gingelom)
|
(school)meester [RND] || Hij houdt veel van Vader en Moeder, van Pa en Moe, van Oom en Tante, van Meester en Buurman, van den Timmerman [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
| 33337 |
meid, dienstmeid |
maagd:
mǭǝxt (P175p Gingelom)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|
| 34237 |
melk |
melk:
męlǝk (P175p Gingelom)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
| 33882 |
melk van het paard |
zok:
zǫk (P175p Gingelom)
|
De biest- of paardsmelk bevat ingrediënten die het veulen tegen verscheidene ziekten weerstand geven en die er bovendien voor zorgen dat het darmpek, de taaie, donkere substantie die zich in de darmen van het pasgeboren veulen bevindt (zie het lemma ''de eerste uitwerpselen van het veulen'' (5.7)), verwijderd wordt.' [N 8, 32.6 en 57]
I-9
|
| 34246 |
melkafromer |
afromer:
afrūmǝr (P175p Gingelom),
melkmachine:
mē̜ǝlǝkmǝšin (P175p Gingelom),
męlǝkmǝšen (P175p Gingelom),
écrémeuse:
ękrǝmø̄s (P175p Gingelom)
|
De afromer scheidt de roomlaag van de melk. Dit scheiden kan gebeuren door een grote schuimspaan of een houten lepel te gebruiken. Met een houten latje kan men room tegenhouden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden plateel of teil vloeit. Men kan de room eenvoudig met een vinger wegdoen of men kan die wegblazen. Moderner is de scheiding van room en melk met een melkmachine of centrifuge. [N 12, 57 en 58; JG 1a, 1b; A 23, 3; monogr.]
I-11
|
| 21288 |
melkboer |
melkboer:
mɛləkbu.r (P175p Gingelom)
|
melkboer [RND]
III-3-1
|
| 34226 |
melken |
melken:
mɛlǝkǝ (P175p Gingelom)
|
Melk uit de uiers van de koe drukken. Zie afbeelding 9. [L 38, 44; JG 1a, 1b; Wi 26; Vld.; monogr.]
I-11
|
| 33778 |
melkgebit |
veulenstanden:
vø̜i̯lǝstān (P175p Gingelom)
|
Tot twee en een half à drie jaar hebben de paarden een melkgebit of veulenstanden. De twee middelste snijtanden komen door in de eerste levensweek van het veulen (soms zijn ze bij de geboorte al aanwezig), binnen een maand of zes weken gevolgd door de snijtanden ernaast. De twee laatste snijtanden volgen tussen de zes en negen maanden, waarna het melkgebit compleet is. De veulenstanden zijn wit van kleur in tegenstelling tot het wat gelige vast gebit en lopen naar de basis toe in een punt uit. [JG 1a, 1b; N 8, 18a]
I-9
|
| 34386 |
melkschaap |
melkschaap:
mɛlǝkskōp (P175p Gingelom)
|
Schaap van een ras dat vooral goed is voor de melk. [N 77, 1f; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
| 17624 |
melktanden |
kindertanden:
keŋərta͂n (P175p Gingelom),
melktanden:
meələkta͂n (P175p Gingelom),
meͅlktan (P175p Gingelom)
|
melktanden [zuiktande, zeuktaant, mammetandjes] [N 10 (1961)]
III-1-1
|