33622 |
mestvaalt |
mesthof:
meͅstoͅf (P175p Gingelom),
mesthoop:
meͅstūp (P175p Gingelom)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
34364 |
mestvarken |
vetvarken:
vętfɛrǝkǝ (P175p Gingelom)
|
Een varken dat gehouden worden om vet te mesten. [JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49e; N C, add.; N 19, Q 111 add.; N 19, Q 204a add.; monogr.]
I-12
|
33878 |
met de benen zwaaien en bewegen tijdens het werpen |
(zich) wentelen:
wēnsǝlǝ (P175p Gingelom),
dabben:
dabǝ (P175p Gingelom),
slaan:
slǭn (P175p Gingelom)
|
[N 8, 53]
I-9
|
33863 |
met de poten dicht bijeen staan |
(te) smal staan:
smǭǝl stǭǝn (P175p Gingelom)
|
[N 8, 78a en 78b]
I-9
|
33862 |
met de poten te ver uit elkaar staan |
(te) breed staan:
brīt stǭǝn (P175p Gingelom)
|
[N 8, 78b]
I-9
|
33176 |
met de schop poten, kuiltjes maken |
planten:
[planten] (P175p Gingelom)
|
Het poten met de hand, in tegenstelling tot het poten met de ploeg, bestaat eigenlijk uit drie handelingen: (a) het graven van een kuiltje met de schop ofwel het steken van een gat in de grond met de kruk; (b) het gooien van een pootaardappel in dat kuiltje; en (c) het weer dichtmaken van het gat. In de vragenlijst zijn de handelingen (a) en (b) apart afgevraagd; maar soms hebben de zegslieden toch met één algemene term geantwoord. Deze algemene termen voor poten staan achter in het lemma bijeen; voor de fonetische documentatie daarvan zij verwezen naar het lemma Poten. [N 12, 14 en 15; monogr.]
I-5
|
33855 |
met de voorpoten harkend over de grond krabben |
dabben:
dabǝ (P175p Gingelom)
|
Met de hoeven in de aarde krabben of wroeten. [JG 1a; N 8, 74]
I-9
|
33999 |
met de zweep slaan of geluid geven |
kraken:
krǭkǝ (P175p Gingelom)
|
Het slaan met de zweep brengt een knallend geluid voort. Terwijl in de enquête van J. Goossens het werkwoord zwepen in de jaren vijftig enkel voor Achel (L 282) en Hamont (L 286) werd opgetekend, vermeldt de enquête van P. Willems (1885)het nog voor een groot aantal gemeenten uit de beide Limburgen. Zie in dit verband ook ros voor "paard" (WLD I, afl. 9, p. 5). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 141a; Wi 42; monogr.]
I-10
|
32751 |
met een voor spitten |
met een spit graven:
mę ǝ(n) spęt ˲[graven] (P175p Gingelom),
met een spleet graven:
mę ǝn splēǝt ˲[graven] (P175p Gingelom)
|
Manier van spitten, waarbij men - achterwaarts gaande - de ene voor naast de andere graaft en de uitgestoken aarde omgekeerd in de open voor deponeert. Uit minder specifieke termen als (om)spaden en (om)graven kan worden afgeleid, dat ter plaatse meestal in voren wordt gespit. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zie men het lemma spitten. [N 11, 65b; N 11A, 148a; monogr.]
I-1
|
17946 |
met grote stappen lopen |
grote passen maken:
groətə pasə moəkə (P175p Gingelom),
schrijden:
sxrè (P175p Gingelom)
|
stappen, grote ~ maken [stuppen] [N 10 (1961)]
III-1-2
|