24901 |
middag (s middags) |
noen:
nōēn (P175p Gingelom),
s nadenoens:
⁄s noa de noens (P175p Gingelom)
|
in de namiddag [ZND 34 (1940)] || middag [RND]
III-4-4
|
33785 |
middendeel van het paard |
pens:
pɛns (P175p Gingelom)
|
De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9
|
31586 |
middennaafbanden |
dombanden:
dǫmbān (P175p Gingelom)
|
De ijzeren banden om het brede gedeelte van de naaf, aan weerszijden van de spaken. Zie ook afb. 214 en de lemmata ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ.' [N G, 43e; N 17, 60; JG 1a; JG 1b; L 39, 22 add.; monogr.; div.]
II-11
|
33094 |
mijt afdekken |
afdekken:
āf˱dękǝ (P175p Gingelom),
toemaken:
tāmǭkǝ (P175p Gingelom),
wijpen:
wē̜pǝ (P175p Gingelom)
|
De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
21745 |
mikken |
mikken:
mikə (P175p Gingelom)
|
lonken (mikken) [RND]
III-3-2
|
18760 |
mode |
mode:
mo.ut (P175p Gingelom)
|
mode: mode
III-1-3
|
17833 |
moe |
moe:
my:ə (P175p Gingelom)
|
moe [RND]
III-1-2
|
34397 |
moederloos lam |
wees:
wii̯s (P175p Gingelom)
|
Moederloos of door de moeder verstoten lam. [N 77, 25; L 20, 22d; A 4, 22d]
I-12
|
33823 |
moedig en opgewekt |
nugger:
nygǝr (P175p Gingelom)
|
Gezegd van energieke en levendige paarden. [JG 1a; N 8, 64j]
I-9
|
17944 |
moeilijk vooruitkomen |
sukkelen:
sykələ (P175p Gingelom)
|
lopen: moeilijk vooruit komen [stachele] [N 10 (1961)]
III-1-2
|