17629 |
nek |
nak:
nak (P175p Gingelom),
nek:
nak (P175p Gingelom, ...
P175p Gingelom)
|
nek [N 10b (1961)] || Zie afbeelding 2.12. [JG 1a, 1b]
I-9, III-1-1
|
17905 |
nemen, pakken |
nemen:
neamen (P175p Gingelom)
|
nemen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
32853 |
nerf van de weide |
graslaag:
[gras]lǭǝx (P175p Gingelom)
|
Begroeide bovenlaag van wei- of hooiland; grasmat, graslaag. Zie ook de lemma''s ''nerf van de akker'' en ''groes'', ''met gras begroeide grond'' in de aflevering over de Landerijen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N 14, 51; N 18, 12 add.; monogr.]
I-3
|
17609 |
neus (spotnamen) |
snuit:
snat (P175p Gingelom),
snāət (P175p Gingelom)
|
neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17614 |
neusgaten |
neusgaten:
nasgoətə (P175p Gingelom),
nuisgāətə (P175p Gingelom)
|
neus: neusgaten [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33930 |
neusriem |
snuitriem:
snātrim (P175p Gingelom)
|
Leren riempje van het hoofdstel dat over de neus van het paard loopt. [N 13, 23]
I-10
|
17698 |
nier |
nier:
nir (P175p Gingelom),
niər (P175p Gingelom)
|
nier [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34154 |
niet drachtig |
muntig:
mø.ntex (P175p Gingelom)
|
[JG 1a, 1b; Gwn V, 4; monogr.]
I-11
|
33447 |
niet gehalveerde poortvleugel |
kant:
kānt (P175p Gingelom),
vleugel:
vlø̜i̯gǝr (P175p Gingelom)
|
Een scharnierende poort bestaat meestal uit twee vertikaal verdeelde planken helften of vleugels. Bedoeld wordt een poortvleugel die niet zelf nog eens gehalveerd is. Zie voor dit laatste het lemma "gehalveerde poortvleugel" (4.1.7). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 18.c bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42a; monogr.]
I-6
|
17724 |
nieuwsgierig kijken |
curieus zijn:
(curieus zijn)
kəri̯øs ziən (P175p Gingelom),
gapen:
gàpe (P175p Gingelom)
|
kijken: nieuwsgierig kijken [blieke, spitsmoele] [N 10 (1961)]
III-1-1
|