33792 |
omhulsel van het teellid |
sluis:
slās (P175p Gingelom)
|
Schede van de roede. [JG, 1b; N 8, 36 en 37b]
I-9
|
33651 |
omwalde akker |
ingesloten land:
ęnxǝslǫu̯tǝ lānt (P175p Gingelom)
|
Een akker welke omsloten is door een akkerwal, een brede gracht of door bossen. [N 11, 2e; N 11, 2f; N 27, 3b; A 10, 4; monogr.]
I-8
|
25685 |
omzetten |
draaien:
drē̜ǝ (P175p Gingelom)
|
Het met de graanschop omkeren van het op de graanzolder uitgespreide graan. [JG 1a, 1b, 2c]
I-4
|
34410 |
onbevruchte ooi |
leeg (bijvgl. nmw.):
lēx (P175p Gingelom)
|
[N 77, 36]
I-12
|
25149 |
onbewolkt |
klaar:
kleer (P175p Gingelom)
|
klaar, helder [ZND 19A (1936)]
III-4-4
|
32845 |
onderdelen van het zwenghout en de evenaar |
kam:
kamp (P175p Gingelom)
|
Voor de betrokken onderdelen zie men ook de afb. 98, 99 en 100. [N 11A, 103a + b + c; N 11A, 104a + b; div.; monogr.]
I-2
|
33450 |
onderdeur |
onderstuk van de kleine kant:
ǫ.ndǝrstø̜k ˲van dǝ klē̜ ̞nǝ kānt (P175p Gingelom)
|
Het onderste deel van een gehalveerde poortvleugel is meer voor dagelijks gebruik, bedoeld om toegang te verlenen aan voetgangers en kleine voertuigen (karretjes) en om, in gesloten stand, aan vee de doorgang te beletten. In plaats van een onderdeur kan ook een kleine hekdeur van latten gebruikt worden. Zie ook afbeelding 18.e bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 37c en 42d; monogr.]
I-6
|
32731 |
ondergronden, woelen |
breken:
brēkǝ (P175p Gingelom)
|
Met een aparte ploeg of met een aan de gewone ploeg bevestigde schaar, klauw of haak de zool, harde laag of bank onder (in) de voor breken of openrakelen. [N 11, 46; N27, 13b]
I-1
|
32640 |
ondergronder, woeler |
sous-sol:
sǭu̯sǫl (P175p Gingelom
[(vóór de schaar gemonteerd)]
),
wroeter:
vrytǝr (P175p Gingelom
[(vóór de gewone schaar geplaatste woelschaar)]
)
|
De ondergronder of woeler was een aparte ploeg zonder kouter en riester, maar met een lansvormige schaar of twee in tegenovergestelde richting geplaatste messen vóór op het ploeghoofd. Vaak werd de oude aanaardploeg tot ondergronder omgebouwd. Met deze ploeg, die vóór de gewone ploeg uitging of erop volgde, werd de ondergrond, de bodem van de voor opengebroken. Men kon ook met de gewone ploeg de ondergrond losrakelen, door op de plaats van de voorschaar of het kouter, dan wel aan of onder de ploeghiel een woelschaar, een woelhaak of woelmes aan te brengen. Aldus werd tegelijkertijd de bovengrond geploegd en de ploegzool opengebroken. [N 11, 33j; N 11A, 76a + 76b + 77; N 27, 14]
I-1
|
33947 |
onderhaam |
onderhaam:
ǫndǝrhǭm (P175p Gingelom)
|
Twee met elkaar verbonden kussens die het paard onder het haam draagt, als dat te groot is. [N 13, 11; monogr.]
I-10
|