24361 |
oorworm |
oorbeest:
fon. var. niet overgenomen
oorbeest (P175p Gingelom)
|
oorworm [ZND 34 (1940)]
III-4-2
|
24868 |
oot |
vlughaver:
-
vloga:vər (P175p Gingelom)
|
oot [wilde haver] [ZND 49 (1958)]
III-4-3
|
23198 |
op bedevaart gaan |
een bedeweg doen:
we geoan een beeweg doen (P175p Gingelom)
|
We gaan een bedevaart doen. [ZND 21 (1936)]
III-3-3
|
17935 |
op de loop gaan |
ervandoor trekken:
dərvandoər treəkə (P175p Gingelom),
lopen gaan:
(lopen gaan)
loəpə goən (P175p Gingelom)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17965 |
op de schouder nemen, dragen |
op de bot nemen:
op de boͅt neͅmə (P175p Gingelom)
|
rug: op de rug zitten [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17966 |
op de schouder zitten |
op de bot zitten:
op de boͅt zitte (P175p Gingelom),
Op de bot zitten.
op de boͅt sitə (P175p Gingelom),
op de rug zitten:
ob dən ryk sitə (P175p Gingelom)
|
rug: bovendeel van de rug [mars, hot] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17949 |
op de tenen lopen |
op zijn tenen lopen:
op sən tiənə loəpə (P175p Gingelom),
trippelen:
tripələ (P175p Gingelom)
|
lopen: op zijn tenen lopen [op zn vurvoete] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17934 |
op een sukkeldrafje lopen |
op de draf lopen:
ob dən draf (P175p Gingelom),
op een drafje lopen:
oͅpə drafkə (P175p Gingelom),
op het gemakje:
ǫp t ˲gǝmakskǝ (P175p Gingelom),
voetje voor voetje gaan:
vytjǝ vø̜r vytjǝ gǫnj (P175p Gingelom),
vooruitdribbelen:
vø͂ͅrat drybələ (P175p Gingelom)
|
[N 8, 81a, 81d en 83]lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: op een sukkeldrafje lopen [schokke, op n schökske loope] [N 10 (1961)]
I-9, III-1-2
|
32922 |
op heukelingen zetten, zwelen |
opkrabberen:
ǫpkrębǝrǝ (P175p Gingelom),
opperen:
ǫpǝrǝ (P175p Gingelom)
|
Het bijeenwerken van de langwerpige heuveltjes tot de kleinste soort hopen: heukelingen of heukels. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de heukeling, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''heukeling''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''heukeling''. In dit en in de volgende lemma''s komen het woordtype opper en de afleidingen daarvan, zoals opperen, voor. Het type kent een achttal mogelijke typevarianten die onderling geen voorkeursvolgorde hebben: opper, upper, oppel, uppel, hopper, hupper, hoppel, huppel. In dit en in de volgende lemma''s zijn de vormen met en zonder begin-h als aparte woordtypen behandeld; de andere vormen staan steeds in dezelfde volgorde. De kaarten 39, 41 en 43, respectievelijk "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 40, 42 en 44: "heukeling", "hoop" en "opper". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 103; JG 1a, 1a, 1c; monogr.]
I-3
|
33851 |
op hol slaan |
lopen gaan:
lō.pǝ gǭn (P175p Gingelom)
|
Aan het hollen gaan, niet meer aan het commando gehoorzamen. [JG 1a, 1b; N 8, 81f]
I-9
|