e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gingelom

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
paillette paillette (fr.): pajet (Gingelom) pailette: reepje gouden of zilverfoelie gebezigd tot versiering van kledingstukken III-1-3
pak, kostuum kostuum: kəst m (Gingelom), tenue (fr.): tən (Gingelom) kostuum: kostuum || tenue: uniform III-1-3
palmboompje palmstruik: verzamelfiche ZND 15, 015 van Har, + ZND 5, 041  pallemstroek (Gingelom) palmboompje [ZND 15 (1930)] III-4-3
pand van een weideperceel pand: pãn (Gingelom), pāt (Gingelom), perceel: pǝrsīǝl (Gingelom) Gedeelte van een perceel weiland, of van weiland in het algemeen, dat zich bevindt tussen afwateringssloten. Het betreft uiteraard slechts laaggelegen weidegronden. [N 14, 61] I-8
pand, bed eerste pand: īstǝ pãnt (Gingelom), pand: pãǝn (Gingelom), pandje: pę̄ǝntšǝs (Gingelom), tweede pand: twe ̝dǝ pãnt (Gingelom) Een pand of bed is een deel van een (meest erg lange) akker of een smal stuk land tussen twee evenwijdige greppels. Vergelijk het lemma In Panden Ploegen. Panden zijn doorgaans kleiner van oppervlakte dan gewone percelen op drogere grond. Men onderscheidt soms brede en smalle akkerdelen. Waar de brede stukken panden heten, worden de smalle stukken bedden genoemd. Het omgekeerde is ook mogelijk. Met perken bedoelt men de brede stukken. Hieronder is van deze afzonderlijk te ploegen akkerdelen - voor zover mogelijk - de breedte in voren of meters vermeld. Omdat een akker meerdere panden of bedden omvat, zijn ook de verstrekte meervoudsvormen opgenomen. [N 11, 53a + b; N 11A, 122 add.; N 11A, 130 a + c; JG 1a + 1b + 1c + 2c; A 44, 21e] I-1
panlatten daklatten: dǭklatǝ (Gingelom) De horizontale latten waarop de dakpannen worden gelegd. De panlatten worden met hun breedste zijde op het dakbeschot of op de kepers gespijkerd. De onderste panlat dient groter in doorsnede te zijn. Er wordt daar dan ook meestal een dubbele panlat aangebracht of een panlat op zijn kant. Dit laatste werd in Q 121c 'een daklat hoogkant' ('eŋ dāxlats hūxkaŋk'), in L 385 en Q 15 een 'panlat op zijn hoge kant' (L 385: 'panlat ǫp ˲zǝnǝ hōgǝ kanjt'; Q 15: 'panlat ǫp ˲zǝn huǝgǝ k'njt') en in K 353 'een panlat op zijn kant' ('ǝn pánlát up ˲zønǝ kãnt') genoemd. Zie ook afb. 49p en 83a. [N F, 32a; N 54, 179; N 54, 180a; N 54, 180b; N 4A, 14b; monogr.] II-9
pannenkoek pannenkoek: Syst. Frings  panəkuk (Gingelom), panəkūk (Gingelom) Pannekoek, heel in het algemeen (struif, flenske, koekebak?) [N 16 (1962)] III-2-3
pannenkoekenbeslag deeg: Syst. Frings  diəx (Gingelom), dīəx (Gingelom) Beslag voor het bakken van pannekoeken (timper?) [N 16 (1962)] III-2-3
pap pap: Syst. Frings  pap (Gingelom, ... ) Pap, heel in het algemeen [N 16 (1962)] III-2-3
papperig, opgeblazen persoon dikpens: dekpeͅns (Gingelom), papzak: papsak (Gingelom) dik, pafferig [maf] [N 10 (1961)] || opgeblazen van lijf [poesterig] [N 10 (1961)] III-1-1