id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
17641 | ruggenwervel | knook: knōək (Gingelom), ruggenwervel: rygəweͅrvəl (Gingelom) | [N 10 (1961)] III-1-1 |
33989 | rugnet | rugnet: ryknęt (Gingelom), sprei: sprei (Gingelom) | Vliegennet dat over de rug van het paard wordt gehangen. Een groot aantal opgaven zijn benamingen voor het vliegennet in het algemeen. Zie voor de fonetische documentatie het lemma Vliegennet [JG 1a; N 13, 83c] I-10 |
33974 | rugriem | rugriem: rykrim (Gingelom) | Riem die een paard dat niet tussen berries is ingespannen op de rug draagt om de strengen op te houden. De rugriem wordt ook gebruikt bij het voorste van twee ingespannen paarden. [JG 1b, 1c, 1d; N 13, 69] I-10 |
17737 | ruiken | rieken: rieken (Gingelom), rikə (Gingelom), riəkə (Gingelom) | rieken [ZND 25 (1937)] || ruiken [N 10b (1961)] III-1-1 |
33464 | ruimte voor een teruggebouwde poort | insprong: ęnsproŋk (Gingelom) | Vóór een teruggebouwde poort in de lange gevel is een vierhoekige ruimte die aan een zijde begrensd wordt door de poort, aan twee andere zijden door de inspringende buitenmuur. De benamingen kunnen hetzelfde zijn als voor de terugwijkende dakrand boven deze ruimte (zie dat lemma, 4.2.1). [N 4A, 36] I-6 |
33750 | ruin | ruin: rø̜̄n (Gingelom) | Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.] I-9 |
24349 | runderhorzellarve | made: moj (Gingelom) | worm vdit laatste insect [Goossens 1b (1960)] III-4-2 |
20691 | runderlapjes | biefstuk: Syst. Frings by(3)̄fstøk (Gingelom), byfstøk (Gingelom) | Runderlapjes (krippot, kripvlees?) [N 16 (1962)] III-2-3 |
34022 | rundvee | koebeesten: kābīǝstǝ (Gingelom) | Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.] I-11 |
20666 | rundvleessoep | bouillon: Syst. Frings buljōͅŋ (Gingelom), bū̞ljoͅu̯ŋ (Gingelom) | Soep van rundvlees (rundsolf?) [N 16 (1962)] III-2-3 |