25043 |
schaduw, lommer |
lommer:
lŏĕmmər (P175p Gingelom)
|
schaduw (lommer) [RND]
III-4-4
|
21483 |
schafttijd |
vier uren:
vīr urə (P175p Gingelom)
|
schafttijd [RND]
III-3-1
|
34431 |
schapen hoeden |
kud schapen:
kyt skōpǝ (P175p Gingelom)
|
Bedoeld wordt het laten grazen van de schapen, terwijl men ze bijeenhoudt. [N 77, 49; N 78, P 188 add.; monogr.]
I-12
|
34432 |
schapen naar de graasplaats leiden |
leiden:
lēi̯ǝ (P175p Gingelom)
|
[N 77, 51]
I-12
|
34426 |
schapenscheerder |
scheerder:
skērdǝr (P175p Gingelom)
|
Persoon die beroepsmatig schapen scheert. Volgens de informant van L 265 (Meijel) kan de schapenscheerder ook de schapenboer zelf zijn. [N 77, 47]
I-12
|
20696 |
schapenvet |
schapenvet:
Syst. Frings
sxōpəveͅt (P175p Gingelom)
|
Schapevet (ongel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34494 |
scharrelen |
scharren:
sxeǝrǝn (P175p Gingelom)
|
De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.]
I-12
|
34115 |
schede van de koe |
lijf:
lɛ̄f (P175p Gingelom)
|
Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.]
I-11
|
34587 |
schei |
dwarsschei:
dwarssxē (P175p Gingelom),
scheien:
sxēǝ (P175p Gingelom)
|
Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr]
I-13
|
33440 |
schelftakkenbossen, schelfhorden |
vitsstekken:
vętsstɛkǝ (P175p Gingelom)
|
Boven op de beide balkenlagen van de schelf worden ter vorming van de zoldering (ter afdichting) takkenbossen gespreid. Het gebruik van takkenbossen is bij lange na niet algemeen. Een aantal benamingen die op de gebruikte takjes of roeden duiden, kunnen ook in gebruik zijn voor de schelfhorden als deze van takjes of roeden gevlochten worden. De schelfhorden bestaan uit gevlochten matten van twijgen of uit oude lappen stof. Om de afdichting te verbeteren wordt soms leem of stro gebruikt. [N 4A, 13c; N 4, 70]
I-6
|