e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gingelom

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schemeren van de ogen een schemer zien: k siəj ənə sxeəmər (Gingelom), schemeren: t sximərt vøͅr mən ògə (Gingelom) schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)] III-1-1
schenkel schenkel: sxeͅŋkəl (Gingelom) schenkel [Goossens 1b (1960)] III-2-3
scheppen scheppen: scheuəpe (Gingelom) scheppen [ZND 25 (1937)] III-1-2
scheren van de schapen scheren: skērǝ (Gingelom) Zie afbeelding 6. [N 77, 46; monogr.] I-12
scherp kijken scherp letten: sxeͅrp leͅtə (Gingelom), staren: steͅərə (Gingelom) kijken: scherp kijken [miere, blieke] [N 10 (1961)] III-1-1
scherp zetten scherp zetten: skɛ̜.rǝp ˲ze̜tǝ (Gingelom) Een paard van winterbeslag voorzien. Onder het hoefijzer worden dan al dan niet verwisselbare kalkoenen aangebracht en onder de voorzijde wordt een metalen plaatje bevestigd, de stoot. Zie ook de lemmata ɛijsnagelsɛ, ɛstootɛ enɛkalkoenen, krammenɛ.' [JG 1a; JG 1b; N 100, 17, add.; monogr.] II-11
scheukpaal schuurpalot: sxūǝrpǝlǭt (Gingelom), schuursteel: sxūrstē̜l (Gingelom) Een paal in de weide waaraan het vee zich kan schuren. [N 14, 69; S 31; monogr.] I-11
scheut scheut: skø̜yt (Gingelom), sxø̜yt (Gingelom) Uitspruitsel van een plant, inzonderheid de aardappel. Vaak is er een meervoud gevraagd of opgegeven; vaak ook zijn de enkelvoudsvormen gelijk aan de meervoudsvormen. Alleen wanneer uitdrukkelijk de meervoudsvormen werden gevraagd en opgegeven, zijn deze ook hier opgenomen. Bij de verkleinwoorden onder het type scheutje is het ondoorzichtig of het om het grondwoord scheut of schot gaat. Kien moet begrepen worden als een contaminatie van kiem (voor de klinker) en kijn (voor de slotmedeklinker). Zie ook het lemma Uitlopers Van Kuilaardappelen. [N M, 16a; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 1u, 120; L B2, 282; S 17; S 31; monogr.; add. uit L 30, 39; S 22] I-5
schijf braadspek braai: braai= schijfje, plakje spek om te braden  brūi (Gingelom), Syst. Frings  brōəi̯ (Gingelom), spekbraai: Syst. Frings  spɛk˂brōəi̯ (Gingelom) Stuk gebraden spek (spekbraoj, braoj?) [N 16 (1962)] || zwoerd [Goossens 1b (1960)] III-2-3
schijten kakken: kákǝ (Gingelom), schijten: skē̜tǝ (Gingelom) Vaste ontlasting hebben, gezegd van vee. [JG 1a, 1b; monogr.] I-11