33828 |
slecht van bouw |
slecht:
slɛxt (P175p Gingelom)
|
De antwoorden van de correspondenten doelen vooral op een hol paard met ingevallen flanken en uitstekende heupen. Vgl. het lemma ''harmonisch van bouw'' (4.3.1). [N 8, 62k, 62l en 78a]
I-9
|
34294 |
sleephout |
tuiersleep:
tø̜̄rslē̜ǝp (P175p Gingelom)
|
Hout waaraan het tuiertouw of de tuierketting is bevestigd. Door dit slepend stuk hout voorkomt men dat koe of geit verstrikt raken in het touw of de ketting of dat zij bij de tuierpaal komen. [N 3A, 14h; N 14, 73b; JG 1c, 2c; monogr.]
I-11
|
17930 |
slenteren |
slenteren:
sleͅntərə (P175p Gingelom, ...
P175p Gingelom,
P175p Gingelom),
toffelen:
(tjoefelen)
tjufələ (P175p Gingelom)
|
lopen: slenterend lopen [schaffele, banzele, gengele, schuupe] [N 10 (1961)] || lopen: zonder doel rondlopen (over straat) [vendele, zwaddere, rakke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17899 |
slepen |
slepen:
slęi̯pǝ (P175p Gingelom)
|
De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.]
I-2
|
19801 |
sleutelbos |
ring bet sleuters:
\'e\' is toonloos
reuk bij sletters (P175p Gingelom)
|
Een bos sleutels. Wil u de dialectische benamingen van de volgende voorwerpen opgeven: een bos sleutels [ZND 45 (1946)]
III-2-1
|
32897 |
slijpzand, zavel |
zavel:
zǭvǝl (P175p Gingelom)
|
Het zand (aarde, leem, slijk, modder) waarmee de strekel werd ingesmeerd en dat in het zandblok of de klomp werd meegenomen naar het veld. In enkele plaatsen wordt toegevoegd dat men wat roggemeel door het zand mengde om het stroever te maken: P 115, 118a, 119, 176a, 188, Q 2, 2a, 73, 75, 76, 77, 78, 80 en 188. Ten einde het zand op de juiste manier vochtig te houden werd er in Q 9 appelsap, en in Q 76 en 77 azijn, aan toegevoegd; werd er in L 362, 363 en 367 op gewaterd en in P 176 op gespuugd. Uitdrukkelijk vermeld dat men geen slijpzand gebruikt, werd er in P 192, Q 152, 154, 155, 156, 157, 159 en 168a. Zie ook de andere lemma''s rond de strekel. [JG 1a, 1b; N 80, 83 add.]
I-3
|
18694 |
slip-over |
dbardeur (fr.):
de.bardoeyr (P175p Gingelom)
|
debardeur: mouwloze, meestal wollen overtrui
III-1-3
|
18270 |
slipjas |
pitteleer (<fr.):
pitəle.r (P175p Gingelom)
|
pitteleer: pitteleer
III-1-3
|
18299 |
slobkous |
get:
Oudere generatie
get (P175p Gingelom)
|
guêtre: slobkous
III-1-3
|
17695 |
slokdarm |
slokdarm:
slukdeͅrm (P175p Gingelom),
strot:
stroət (P175p Gingelom)
|
slokdarm [krop, gorgel] [N 10 (1961)]
III-1-1
|