e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gingelom

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snikken huilen: (huilen)  øͅələ (Gingelom), snakken: snakə (Gingelom), snoffen: snufə (Gingelom), (snoffen)  snufə (Gingelom) snikken [snoffe] [N 10 (1961)] III-1-4
snoer slag: slāx (Gingelom) Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.] I-10
snottebel snotbel: snoͅtbeͅl (Gingelom), snotsnat: snoͅtsnat (Gingelom) neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] III-1-2
snuit snuit: snat (Gingelom), snāət (Gingelom), snāt (Gingelom) neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)] || Zie afbeelding 2.6. [JG 1a, 1b] I-9, III-1-1
snuit van de wagen snuit: snāt (Gingelom) De voorkant van de twee balken die samen de vork vormen, waartussen de dissel is bevestigd. [N 17, 44c; N G, 70g; JG 1d] I-13
snurken gronsen: WNT: gronsen, Grommen, ontevreden knorren; ook: iets op grommenden, ontevreden toon uitbrengen.  grőnzə (Gingelom), snurken: snørkə (Gingelom), snərkə (Gingelom), zagen: zeəgə (Gingelom) snurken [snorke, ronke] [N 10 (1961)] III-1-2
soep sop: Syst. Frings  soͅp (Gingelom, ... ) Soep, heel in het algemeen [N 16 (1962)] III-2-3
soep van ingewanden afvalsoep: Syst. Frings  af˃valsoͅp (Gingelom, ... ) Soep van ingewanden, hart, nieren e.d. (tripsoep?) [N 16 (1962)] III-2-3
soldaat soldaat: soldo.ət (Gingelom) soldaat [RND] III-3-1
soldaatjes croutjes: Syst. Frings  krytšəs (Gingelom), kaantje: Syst. Frings  køənkə (Gingelom) Stukjes geroosterd of in boter of vet gebakken brood (krepkes?) [N 16 (1962)] III-2-3