e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gingelom

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spits, kop van de mijt kop: kǫp (Gingelom) Het bovenste stukje van het dak van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). [JG 1a, 1b; monogr.] I-4
spitten graven: grǭ(ǝ)vǝ (Gingelom), omgraven: ø̜m[graven] (Gingelom) In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.] I-1
sporten sproten: sprǫu̯tǝ (Gingelom) De scheien die de ladderbomen met elkaar verbinden. [JG 1a, JG 1b] I-13
springen springen: sprèəgen (Gingelom) springen [ZND 25 (1937)] III-1-2
springstier springvar: spreŋvɛ̄ǝr (Gingelom) [JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 15] I-11
sproeten sproetelen: sprutəls (Gingelom), spruətəls (Gingelom) sproet, sproeten [sproewtels] [N 10 (1961)] III-1-1
staan staan: staon (Gingelom) staan [ZND 46 (1946)] III-1-2
staart staart: stat (Gingelom, ... ) [N 77, 23] [N 77, 89; monogr.]Zie afbeelding 2. [JG 1a, 1b, 2c; monogr.] || Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60] I-12, I-9
staartriem staartteugel: staartteugel (Gingelom) Riem die onder de staart van het paard doorloopt en aan het haam of aan het borsttuig is vastgemaakt als het paard geen zadel draagt. Dit onderdeel van het paardetuig was al aan het verdwijnen in de laatste fase van het met kar en paard rijden. Het belet dat het haam naar voren schuift als het paard het hoofd buigt. [JG 1b, 1c, 2b, 2c; monogr.] I-10
stal stal: stal (Gingelom) Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim] I-6