e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gingelom

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
trekhaken, -ogen buizen: bø̜̄zǝ (Gingelom), ogen: ūgǝ (Gingelom) IJzeren haken of ogen die aan de voorkant van het haam aan de haamijzers of treiten bevestigd zijn, op elke haamspaan een. Aan die haken of ogen worden de strengen bevestigd waarmee het paard trekt. Er zijn hamen met ogen, dan hebben de strengen aan het uiteinde haken, heeft het haam daarentegen haken, dan zijn de strengen aan het uiteinde van ogen voorzien. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 6a en 6b; N 36, 12] I-10
trekharmonica harmonica: armonika (Gingelom) Hoe heet het populaire muziekinstrument, dat uit een vierkante blaasbalg bestaat, die met beide handen wordt ineengedrukt of uitgetrokken, terwijl de vingers toesten neerdrukken? [ZND 26 (1937)] III-3-2
troebele ogen overlopen ogen: ø̜̄vǝrlūpǝn ūgǝ (Gingelom) [N 8, 94g] I-9
troef troef: Gg. - VD. troef < Fr.  truf (Gingelom) Troef. III-3-2
trommeltje trommeltje: tryməlkə (Gingelom) trommeltje [RND] III-3-2
tros vruchten tros: tros (Gingelom) tros [ZND 32 (1939)] I-7
trui tricot (fr.): triko (Gingelom) tricot: tricot III-1-3
tuieren paggen: pagǝ (Gingelom), tuieren: tø̜̄rǝ (Gingelom) Een koe of geit laten grazen aan een touw dat met een paal in de grond bevestigd is. Men doet dit om het af te grazen stuk grasland te beperken. [N 3A, 14h; N 14, 71; L 27, 5; A 17, 20; JG 1c, 2c; Vld.; monogr.] I-11
tuierhamer paghamel: pāxhāmǝl (Gingelom), tuierhamel: tø̜̄rāmǝl (Gingelom), tuierhout: tø̜̄rōǝt (Gingelom) De zware, houten hamer waarmee men de tuierpaal in de grond drijft. [N 14, 73b en 74; N 3A, 14h; A 17, 20; monogr.; add. uit N 14, 71; S 15] I-11
tuierpaal pag: pax (Gingelom) De tuierpaal is een houten of ijzeren paal die men met de tuierhamer in de grond slaat en waaraan de koe of geit wordt vastgebonden. [N 14, 72 en 73a; N 3A, 14h; JG 1c, 2c; L 40, 21a; L B2, 286; A 17, 20; monogr. add. uit N 14, 71] I-11