33139 |
wannen met de wan |
wannen:
wanǝ (P175p Gingelom)
|
Om het graan te scheiden van kaf en graanafval wordt het gewand. Het principe van de handeling is eenvoudig: de graankorrels worden tegelijk met het kaf en de andere ongerechtigheden omhooggeworpen; door de wind worden het kaf en het lichtere afval weggeblazen; de zwaardere graankorrels vallen terug en blijven over. Het primitiefste en oudste middel om te wannen is de wan: een platte korf met aan beide zijden een oor en iets uitgehold aan één kant. In die uitgeholde kant wordt het graan nog vermengd met het afval gedaan en de wanner schudt de mand, zodanig dat de natuurlijke wind het afval doet wegwaaien en dat het graan terug in de mand valt. Zie het lemma ''wan'' (6.3.2). Later ging men de wanmolen gebruiken, waarbij een kunstmatige windstroom werd opgewekt; zie het lemma ''wanmolen'' (6.3.5). Vaak gebruikt men hetzelfde werkwoord voor het wannen met de wan en voor het wannen met de wanmolen; dan is dat werkwoord wannen. Soms gebruikte men een apart woord voor het werken met de wanmolen; deze zijn opgenomen in het lemma ''wannen met de wanmolen'' (6.3.4).' [N 14, 37; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33140 |
wannen met de wanmolen |
duivelen:
dyi̯vǝlǝ (P175p Gingelom)
|
Het werken met de wanmolen. Zie voor de fonetische documentatie van [wannen] het lemma ''wannen met de wan'' (6.3.1) en zie ook de toelichting bij dat lemma. [N 14, 39; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
19717 |
was |
was:
was (P175p Gingelom)
|
Afscheidingsprodukt uit de wasklieren van de bijen. Voorheen werd de bijenwas veel gebruikt als grondstof voor kaarsen. Momenteel wordt de bijenwas als grondstof vaak vervangen door plantenwas of belangrijk goedkoper te produceren chemicaliën. Nog steeds is de bijenwas van belang voor de bereiding van zalven, kosmetische produkten en boenwas, voor het modelleren van gietvormen en voor medische toepassingen. [N 63, 121a; JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 52; Ge 37, 145; monogr.]
II-6
|
19457 |
waterdamp, wasem |
dwasem:
dwasəm (P175p Gingelom)
|
damp [ZND 33 (1940)]
III-2-1
|
26809 |
waterlossing |
grub:
xrøp (P175p Gingelom)
|
Greppel die men door een te ontginnen moeras graaft, om het water kwijt te raken. De opgaven bestrijken heel de provincies Limburg. [I, 61; N 27, 22]
II-4
|
33631 |
waterput |
citerne:
sitɛrn (P175p Gingelom),
put:
pet (P175p Gingelom),
pøt (P175p Gingelom),
waterput:
weͅtərpø̄t (P175p Gingelom)
|
[N 12 (1961)] [RND 04] [ZND 32 (1939)]
I-7
|
33093 |
waterring van de mijt |
waterlaag:
wɛtǝrlōǝx (P175p Gingelom)
|
Waterring, waterlaag of kaplaag van de korenmijt. De laag schoven die het verst naar buiten steekt, juist waar de kap begint. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Voor euze enz. vergelijk wnt XI, onder oozie, ooziedrup enz., "het gedeelte van het dak dat over den muur uitsteekt en het regenwater afwerpt", "afdak" dus. Zie afbeelding 8, a. [N 15, 45c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
22860 |
weddenschap |
wedding:
wɛdiŋ (P175p Gingelom)
|
weddenschap [RND]
III-3-2
|
33821 |
week in de muil |
weke muil:
wikǝ māl (P175p Gingelom)
|
Gevoelig in de mond voor de druk van het gebit, vooral bij jonge paarden. [JG 1a; N 8, 64f]
I-9
|
17575 |
weerborstel |
kruintje:
kryənkə (P175p Gingelom),
weerborstel:
weͅrboͅstəl (P175p Gingelom)
|
valse kruin, zomaar ergens in het hoofdhaar [wersboorsel, wirborstel] [N 10 (1961)]
III-1-1
|