24475 |
brem |
brem:
-
brem (P175p Gingelom)
|
brem: lage heester met gele zijstandige bloemen, die in de heide of ok langs spoorbanen groeit; fr. genêt; lat. genista [ZND 32 (1939)]
III-4-3
|
21250 |
brief |
brief:
bri.f (P175p Gingelom)
|
brief [RND]
III-3-1
|
33840 |
briesen |
briesen:
brizǝ (P175p Gingelom),
pruisen:
prau̯zǝ (P175p Gingelom),
prūǝsǝ (P175p Gingelom)
|
Proestend, snuivend of blazend geluid met neus en lippen maken. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 22, 21; N 8, 66 en 67; S 5]
I-9
|
34499 |
broeden, op eieren zitten |
broeden:
brȳǝ (P175p Gingelom)
|
[N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34503 |
broedziek |
broedkarig:
brutkǭǝdex (P175p Gingelom)
|
Gezegd van een kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [JG 1a, 1b, 2c; S 5; monogr.]
I-12
|
18744 |
broek |
achterlap:
axtǝrlap (P175p Gingelom),
bilband:
belba(n)t (P175p Gingelom)
|
De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.]
I-10
|
33985 |
broekkettingen |
kettels van het achterhaam:
ketǝls ˲van ǝt axtǝrām (P175p Gingelom)
|
Kettingen waarmee de broek van het achterhaam aan de berries is vastgemaakt. [N 13, 79]
I-10
|
33900 |
brokkelhoef |
weke voet:
wīǝkǝ vūt (P175p Gingelom)
|
Een hoef met wanden die zeer bros zijn en gemakkelijk afbrokkelen. In de hoornwand zijn kloven. Als het paard moet beslagen worden, is het moeilijk de ijzers goed vast te nagelen. [N 8, 90u]
I-9
|
34342 |
bronstig |
breustig:
brøu̯stex (P175p Gingelom)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
33864 |
bronstig, van merries |
sturig:
støi̯rǝx (P175p Gingelom)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.]
I-9
|