e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gingelom

Overzicht

Gevonden: 1973
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dokter dokter: doktoer (Gingelom) Hij woont naast de dokter, naast Verbelen [ZND 44 (1946)] III-1-2
donderwolk donderwolk: donderwolk (Gingelom) donderwolk [ZND 33 (1940)] III-4-4
dood (bn.) dood: dôêt (Gingelom) dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND] III-2-2
doodkist zerk: znd 33, 38;  zerk (Gingelom) een doodkist [ZND 33 (1940)] III-2-2
doodskist zerk: znd 33, 38;  zerk (Gingelom) Doodkist. [ZND 33 (1940)] III-3-3
doofstom doofstom: doefstoem (Gingelom) Hij is doofstom [ZND 33 (1940)] III-1-1
dooier doren: dou̯rǝ (Gingelom), dōrǝ (Gingelom) Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
doopjurkje doopkleed: du.əpkli.ət (Gingelom) doopkleed [RND] III-3-3
doopvont doopvont: du.əpfoͅnt (Gingelom) doopvont [RND] III-3-3
door water het lopen met schoeisel aan zwadderen: zwadərə (Gingelom) lopen: met schoenen of klompen door het water lopen [daawele, dabbere, bettere] [N 10 (1961)] III-1-2