e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gingelom

Overzicht

Gevonden: 1973
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gemeente gemeente: gemente (Gingelom) gemeente [ZND 24 (1937)] III-3-1
gemeentehuis gemeentehuis: gementenaas (Gingelom) gemeentehuis [ZND 24 (1937)] III-3-1
genezen genezen: geneeze (Gingelom) hij is weer op zijn effen (weer genezen) [ZND 34 (1940)] III-1-2
geprimeerde stier prijsvar: prɛ̄s˲vɛ̄ǝr (Gingelom) Stier die prijzen en andere bekroningen heeft behaald. [JG 1a, 1b] I-11
gereedschap waarmee men castreert sterk koord met twee stekjes: stɛrkǝ kōt mętwi stɛkǝkǝs (Gingelom) Uit de opgaven blijkt dat men met verschillende soorten gereedschap castreert. Men kan het doen met een mes, een tang of een koord. [N 77, 43] I-12
gerst gerst: gast (Gingelom) Hordeum L. De gerstteelt was in Belgisch Limburg betrekkelijk zeldzaam. Bij zomergerst wordt aangetekend: vooral bestemd voor de brouwerij; bij wintergerst: vooral bestemd als veevoer. Volgorde varianten van gerst: 1. met "rst" in de auslautgroep; 2. met "st"; 3. met "rs"; en 4: met alleen "s" in de auslautgroep; zie de eerste klankkaart [kaart 6]; in de tweede klankkaart [kaart 7] is de geografische verspreiding van het vocalisme weergegeven. Zie afbeelding 1, d. [JG 1a, 1b; L A1, 127; L 1 a-m; L 24, 6a; L lijst graangewassen, 2; R 3, 24; S 10; Wi 53; monogr.] I-4
geschiedenis geschiedenis: ene geskidenis vertelle (Gingelom) Een geschiedenis vertellen [ZND 24 1937)] III-3-1
geslachtsorgaan van de hengst als geheel gemecht: gǝmɛx (Gingelom) [JG, 1b; N 8, 36 en 37b] I-9
gesloten boerderijtype toe winning: tā [winning] (Gingelom) De bouwdelen van dit boerderijtype omsluiten het erf aan alle vier de zijden; in Nederland wordt dit type wel de "Limburgse hoeve" genoemd. Voor de fonetische documentatie van de woorden tussen vierkante haken wordt verwezen naar het lemma "boerderij, algemeen"(1.1.1). Zie kaart 4, het Ten Geleide van deze aflevering en afbeelding 6. [N 4A, 4] I-6
gesneden mannelijk schaap geboete ram: gǝbøtǝ ram (Gingelom), hamel: hãmǝl (Gingelom), hǭmǝl (Gingelom) [N 19, 65a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; AGV m 3; A 2, 46; A 4, 22a; R 3, 24; N 77, add.; L 39, 44; L 20, 22a; L 5, 30b; Wi 12; monogr.] I-12