33994 |
haverzak |
musette:
myzętǝ (P175p Gingelom)
|
Zak, gevuld met haver, die men een ingespannen paard omhangt om het te laten eten. [N 13, 90; monogr.]
I-10
|
24480 |
hazelaar |
hazestruik:
haoəzestroek (P175p Gingelom)
|
hazelstruik [ZND 26 (1937)]
III-4-3
|
21000 |
hazelnoot |
hazenoot:
haoəzeneut (P175p Gingelom)
|
hazelnoot [ZND 26 (1937)]
III-4-3
|
21285 |
heer |
heer:
i:ər (P175p Gingelom)
|
heer [RND]
III-3-1
|
18015 |
hees, schor |
gees:
(gees zijn)
giəs sən (P175p Gingelom),
hees:
is zən (P175p Gingelom),
(hees hebben)
iəs əbə (P175p Gingelom),
vergeesd:
vergiest (P175p Gingelom)
|
hij is hees (zijn stem is weg) [ZND 26 (1937)] || schor, schor zijn [ruigsen, hees, gees zijn] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20129 |
heet, hitsig |
lopig:
ly(3)̄əpex (P175p Gingelom)
|
heet, hitsig [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
32664 |
hefhout, hulpstaart |
steel:
stę̄i̯l (P175p Gingelom)
|
De houten steel die men gebruikte om de ploeg op te tillen, werd gestoken tussen de knecht en de ploegboom of door een metalen beugel bij het snijpunt van ploegboom en ploegstaart. In sommige gevallen was deze steel blijvend met de ploeg verbonden d.m.v. een strak gespannen touw tussen die steel en de ploegstaart. Op deze wijze ontstond er een tweede staart. De ploeg kon nu met beide handen bediend worden en was beter bestuurbaar. In andere gevallen was er geen vaste, met de ploeg verbonden hulpstaart, maar werd de ploegstok daarvoor aangewend. Blijkens de verstrekte gegevens was dit het geval in: K 278, 314, 353, L 163, 163a, 215, 244c, 268, 270, 286, 295, 312, 314, 321, 322, 324, 328, 364, 374, 416, P 175, 176, Q 20, 97, 111, 111x, 162 en 204a. Voor de benamingen van deze steel in de vermelde plaatsen zie men het lemma ploegstok. [N 11, 36]
I-1
|
26734 |
heizode |
heidezode:
hē̜i̯dǝzǫu̯dǝ (P175p Gingelom)
|
Afgestoken stuk hei. [N 14, 77b; N 14, 77c; N 27, 39h; N 27, 39g; N 18, add.; N 11, add.; S 46; A 39, 15a; A 39, 15b; R 3, 98; L 8, 123; L B2, 274; AGV, k6; monogr.]
I-8
|
33708 |
heizode los- en stukploegen |
schulpen:
sxølǝpǝ (P175p Gingelom)
|
[N 27, 16]
I-8
|
33726 |
hek aan de ingang van een wei |
barrier:
briǝr (P175p Gingelom),
gaard:
gōǝr (P175p Gingelom)
|
In dit lemma zijn vooral de antwoorden ondergebracht van de vragen naar ø̄hek aan de ingang van een weiø̄ (N 14, 67), ø̄een (toegangs)hek, gevlochten van twijgen en opgehangen tussen twee stijlen, dat in een omheining is aangebracht of op een dam (in een sloot) is geplaatstø̄ (A 25, 5a), ø̄een hek, slag- of draaiboom op een doorgang naar akker of weide, of ter versperring van een weg in privaatbezitø̄ (L 19B, 6). [N 14, 67; A 25, 5a; L 19B, 6; Vld.; JG, 2c; monogr.]
I-8
|