e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gingelom

Overzicht

Gevonden: 1973
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hik hik: dən i̯k (Gingelom), ek (Gingelom) hik [hibbik, hikkepik, hippik] [N 10 (1961)] III-1-2
hinkelblokje hinksteen: henksteen (Gingelom) Hoe heet het stukje hout of steen dat hierbij wordt gebruikt? [ZND 27 (1938)] III-3-2
hinkelen hinkelen: /  hinkelen (Gingelom), hinken: henke (Gingelom) / [SND (2006)] || Hoe heet het kinderspel, waarbij op één been gesprongen wordt? [ZND 27 (1938)] III-3-2
hinken pinkelen: pinkelen (Gingelom) Hoe heet: op één been springen (van pijn.) ? [ZND 27 (1938)] III-1-2
hinniken briezen, briesen: brīzǝ (Gingelom) Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57] I-9
hobbelpaard schommelpaard: /  schommelpeijd (Gingelom) / [SND (2006)] III-3-2
hoed (alg.) hoed: ozen oed, papa zennen oed, mama herren oed (Gingelom), trien herren oed, jacque zennen oed (Gingelom), ut (Gingelom) hoed [RND] || Hoed. Het is ... hoed. [ZND 44 (1946)] III-1-3
hoed: spotnamen chapeau (fr.): Scheldwoord.  šapo.uw (Gingelom) chapeau: gebruikt voor extravagante hoed III-1-3
hoeden van koeien hoeden: hȳ (Gingelom), hȳǝ (Gingelom) [N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.] I-11
hoef hoef: huf (Gingelom, ... ), hoorn: hōn (Gingelom), voet: vuǝt (Gingelom), vūt (Gingelom) [S 14; L 1a-m]Zie afbeelding 2.26. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 6; N 8, 32.8 en 32.17; S 14] I-11, I-9