33645 |
akker |
bietenland:
bitǝlant (P175p Gingelom),
haverland:
hāvǝrlant (P175p Gingelom),
land:
lānt (P175p Gingelom),
stuk:
støk (P175p Gingelom),
stuk akkerland:
støk akǝrlānt (P175p Gingelom),
tarweland:
tęrflant (P175p Gingelom)
|
Met het begrip ɛakkerɛ wordt in dit lemma bedoeld een bepaald begrensd stuk akkerland of bouwland. Veel respondenten uit Belgisch Limburg beschouwen perceel als een notariswoord. De woordtypen tarweland, haverland, bietenland, korenveld en koren duiden op een stuk land waarop een bepaald gewas wordt verbouwd.' [N 27, 2a; N 11, 1b; A 11, 4; A 3, 40; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 11b; L 19b, 1a; Vld.; monogr.]
I-8
|
33655 |
akkergrens, grensvoor |
reen:
rīǝn (P175p Gingelom),
reenvoor:
rīn[voor] (P175p Gingelom)
|
De grens tussen twee afzonderlijke akkers in de vorm van een diepe voor die met de ploeg getrokken wordt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen øvoorŋ resp. øvoordŋ het lemma ɛploegvoorɛ (wld I.1, blz. 105-106).' [N 11, 56; N 11A, 120; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; L B2, 268; L 24, 27; L 41, 24; monogr.]
I-8
|
23195 |
allerheiligen |
allerheiligen:
allerhelige (P175p Gingelom)
|
Allerheiligen. [ZND 19A (1936)]
III-3-3
|
23196 |
allerzielen |
allerzielen:
allerziele (P175p Gingelom)
|
Allerzielen. [ZND 19A (1936)]
III-3-3
|
23254 |
altaar |
altaar (<lat.):
het altaar (P175p Gingelom)
|
Op het altaar (let op het geslacht!) [ZND 32 (1939)]
III-3-3
|
32786 |
andere eggen |
pin[eg]:
pen[eg] (P175p Gingelom),
pin[eg] (P175p Gingelom),
spijker[eg]:
spē̜kǝr[eg] (P175p Gingelom),
stipper:
sti ̞pǝr (P175p Gingelom
[(synoniem met pineg)]
)
|
Dit lemma bestaat grotendeels uit egbenamingen die - vrijwel zonder nadere toelichting - werden opgegeven in antwoord op woordvragen (pineg, spijkereg, beiteleg, worteleg, wenteleg en slede-eg). Voor ''eg'' en ''eg'' zie het lemma ''eg''. [N 11, 72a + c + d + g + i + j; N 11A, 168 + 169a + c + e + f + i + j; div.; monogr.]
I-2
|
18659 |
andere nachtkleding |
neglig (fr.):
ne.gliže. (P175p Gingelom)
|
negligé: negligé
III-1-3
|
20656 |
andijvie |
andijve:
andijve (P175p Gingelom, ...
P175p Gingelom),
andijvel:
andēͅvəl (P175p Gingelom)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 01 (1922)] [ZND 32 (1939)]
I-7
|
28580 |
angel |
angel:
aŋǝl (P175p Gingelom),
áŋǝl (P175p Gingelom)
|
Het verdedigingsmiddel van de bij dat zich aan het achterlijf bevindt. Het is een scherp, hol spiesje, van weerhaakjes voorzien en verbonden met een gifblaasje. Hiermee steken moer en werkbij. De dar mist dit wapen. [N 63, 73a; L 32, 26; JG 1a+1b; monogr.]
II-6
|
24403 |
angel van bij of wesp |
angel:
angel (P175p Gingelom)
|
angel, van bij of wesp [ZND 32 (1939)]
III-4-2
|