34618 |
huif van de huifkar |
bâche:
baš (P175p Gingelom)
|
Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr]
I-13
|
18647 |
huifkar |
kar bet een bâche:
kɛr bęi̯n baš (P175p Gingelom)
|
Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.]
I-13
|
19097 |
huilen (van droefheid) |
grijnen:
green (P175p Gingelom)
|
Hij huilde (weende, schreide) van droefheid [ZND 44 (1946)]
III-1-4
|
19693 |
huis, woning |
huis:
hās (P175p Gingelom)
|
huis [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
19673 |
huishouden |
leven:
lēvən (P175p Gingelom)
|
Wat een armzalig huishouden [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
17997 |
huiveren |
beven:
beven (P175p Gingelom, ...
P175p Gingelom),
bibberen:
bi̯bərə (P175p Gingelom),
griezelen:
grizələ (P175p Gingelom),
razelen:
razələ (P175p Gingelom)
|
Huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 21 (1936)] || huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 27 (1938)] || huiveren, bijv. van koe [grille, de griezel op het lijf krijge, rijeren] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17999 |
huiverig |
bibbering:
bi̯bəri̯ŋ (P175p Gingelom),
razelig:
rāzəlex (P175p Gingelom)
|
huiverig [schuuverig] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17998 |
huivering |
bibber:
bi̯bər (P175p Gingelom),
razeling:
razəleŋ (P175p Gingelom)
|
huivering [gril] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17959 |
hurken |
op zijn hukken gaan zitten:
op sən āəkə goən zi̯tə (P175p Gingelom),
oͅp zən òkə zettə gòn (P175p Gingelom)
|
hurken, op zijn ~ gaan zitten [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19886 |
huurhuis |
gehuurd huis:
gehu’rd haes (P175p Gingelom)
|
huurhuis [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|