19089 |
iemand uitschelden |
verwijten:
verwijten (P175p Gingelom)
|
Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)]
III-1-4
|
17942 |
ijsberen |
aan zijn hart schieten:
an zn at sxitə (P175p Gingelom)
|
lopen: zenuwachtig heen en weer lopen [drentele] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
31623 |
ijsnagels |
ijsnagels:
ē̜snǭ.gǝls (P175p Gingelom)
|
Hoefnagels in verschillende lengtes, voorzien van beitel- of wigvormige kop, waarmee bij gladheid het hoefijzer wordt vastgezet. Zie ook afb. 234. De ijsnagel is slechts geschikt voor kortstondig gebruik. Bij langere periodes van gladheid wordt het hoefijzer voorzien van al dan niet uitneembare kalkoenen. Zie ook de toelichting bij dat lemma. Zie voor het woordtype ɛijsnagelɛ ook Limburgs Idioticon s.v. ijsnagel: "Bijzonder slach van nagels waar men de peerden meê scherp zet in den winter. Geh. Beringen."' [N 33, 367b; N 33, 371; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr.]
II-11
|
32767 |
ijzeren eg |
ijzeren [eg]:
%%van deze varianten is het eerste lid, staande vóór het vrouwelijke en met een klinker beginnende eg, tot een vorm zonder uitgang gereduceerd%%
ē̜i̯zǝr [eg] (P175p Gingelom)
|
De drie- of vierhoekige eg waarvan zowel het geraamte als de tanden van ijzer waren; zie afb. 55 en 56. Waar zulk een eg als onkruideg en/of als zaadeg diende, is vermeld in de betrokken lemmata verderop. De vorm die de ijzeren eg ter plaatse kon hebben, is hieronder voorgesteld door de tekens ∆ en vierkant. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''.' [JG 1a + 1b add.; N 11, 70 + 71 + 72 add.; N 11A, 161; N J, 10; A 13, 16b; monogr.]
I-2
|
32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
gaffel:
gafǝl (P175p Gingelom)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|
33634 |
ijzeren haak aan de puthaak |
haak:
ōək (P175p Gingelom),
schephaak:
sxaphōək (P175p Gingelom)
|
[N 12 (1961)]
I-7
|
20684 |
in de schil gekookte aardappelen |
gebraden patatten bet de schil:
Syst. Frings
gəbrōͅi̯ə pətatə bēͅ də sxi̞l (P175p Gingelom),
patatten met de schil:
Syst. Frings
pətatə meͅ də sxil (P175p Gingelom)
|
In de schil gekookte aardappelen (zwelmennekes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
22786 |
in een beek baden |
baden:
boaien (P175p Gingelom)
|
In een beek baden. [ZND 33 (1940)]
III-3-2
|
25447 |
ingezouten |
gezouten:
gǝzātǝ (P175p Gingelom)
|
Dit lemma sluit volledig aan bij het lemma ''het vlees conserveren''. In de Leuvense vragenlijsten 1a-m en 27 werd naar het begrip "ingezouten" gevraagd. Deze twee vragen worden hier als apart lemma gehonoreerd. [L 1a-m; L 27, 40; Veldeke 22, 67]
II-1
|
34012 |
inhalen |
voorbijrijden:
vǝrbē̜rē̜ǝ (P175p Gingelom)
|
Gaan twee karren achter elkaar en gaat de laatste vlugger vooruit dan de eerste, dan zal ze haar voorganger inhalen. [JG 1a, 1b]
I-10
|