18193 |
jas: algemeen |
jas:
heije is vóͅeder zenne jas en moeder heur geld; va͂der zen kauw en va͂der zennen hond (Q002a Godschei)
|
Jas. Hier is vader zn jas en moeder haar geld... [ZND 44 (1946)]
III-1-3
|
21914 |
jong dat pas kan vliegen |
pieper:
pipər (Q002a Godschei)
|
Jong dat kan vliegen. [Goossens 1a (1955)]
III-3-2
|
21913 |
jong dat pluimen begint te krijgen (zn.) |
stoppeljong:
stòpəljoŋk (Q002a Godschei)
|
Duivenjong dat pluimen begint te krijgen. [Goossens 1a (1955)]
III-3-2
|
34314 |
jong varken |
bag:
bák (Q002a Godschei),
báx (Q002a Godschei),
bagje:
bɛxskǝ (Q002a Godschei)
|
Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.]
I-12
|
34551 |
jonge gans |
jonge gans:
joŋ gās (Q002a Godschei)
|
De benamingen in dit lemma duiden in het algemeen op een jonge gans. In vraag A 6, 5c werd gevraagd naar de dialectbenamingen voor "pasgeboren ganzen". De antwoorden zijn ook in dit lemma opgenomen. Hierdoor komen er onder andere (-)kuiken-opgaven voor. [L 34, 15; JG 1a; A 6, 5c; A 2, 42; monogr.]
I-12
|
34448 |
jonge geit |
mettetje:
mɛtǝkǝ (Q002a Godschei)
|
[N 19, 71a; N 77, 75; A 9, 21; JG 1a; monogr.]
I-12
|
34481 |
jonge kip |
pul:
pęl (Q002a Godschei)
|
Bedoeld wordt de jonge kip die bijna aan de leg is of net legt. [N 19, 40d; R 14, 23b; R 3, 39; A6, 1b; JG 1a, 1b; L 1a-m; Gwn; Vld.; S 27, add.; monogr.]
I-12
|
34455 |
jongen ter wereld brengen |
lammen:
lamǝ (Q002a Godschei)
|
[N 77, 94]
I-12
|
18192 |
jurk |
kleed:
an heur klied is veul langer as da va mərieke (Q002a Godschei)
|
Kleed. Annas kleed is veel langer als dat van Mieke [ZND 44 (1946)]
III-1-3
|
21912 |
kaal duivenjong |
kwakjong:
kwàkjo.ŋk (Q002a Godschei)
|
Kaal duivenjong. [Goossens 1a (1955)]
III-3-2
|