23268 |
heilige, zalige |
heilige:
⁄nen heilige (P116p Gorsem)
|
Heilige. [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|
20322 |
het einde van zijn leven |
het laatste van zijn leven:
het leste van zijn leven (P116p Gorsem)
|
op het einde van zijn leven [ZND 34 (1940)]
III-2-2
|
19647 |
het gras maaien |
(het) gras afdoen:
het gras afdoen (P116p Gorsem)
|
het gras afmaaien [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
33704 |
heuvel |
bergje:
bɛrxskǝ (P116p Gorsem)
|
Een kleine verhevenheid in het landschap. [L 34, 22]
I-8
|
24912 |
heuvel, kleine hoogte |
bergje:
een bergske (P116p Gorsem)
|
heuvel [ZND 34 (1940)]
III-4-4
|
33839 |
hinniken |
gerochelen:
groxǝlǝ (P116p Gorsem),
hinniken:
henǝkǝ (P116p Gorsem)
|
Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57]
I-9
|
21043 |
honing |
honing:
honing (P116p Gorsem)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
18059 |
hoofdpijn |
pijn zijn kop:
pijn mijne kop (P116p Gorsem)
|
ik heb hoofdpijn [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
26374 |
hoogsel |
hoogsels:
hyxsǝls (P116p Gorsem),
hȳxsǝls (P116p Gorsem)
|
Rechtopstaande plank die op de zijwand bevestigd wordt om deze zijwand hoger te maken en zo de laadruimte te vergroten. Het woordtype steekhoogsel duidt een plank aan die boven op de zijleest gezet wordt als extra verhoging. [N 17, 34 + 40 + add; N 18, 99; N G, 60g; JG 1a; JG 1b; JG 2b; A 26, 1 + add, monogr.]
I-13
|
22164 |
hooi |
hooi:
hōi̯ (P116p Gorsem)
|
Gemaaid en op het veld drogend of gedroogd gras. In de klankkaart is de klankkleur (eerst velair, dan palataal) en de lengte van de klinker aangegeven; korte klinkers hebben een toevoeging aan het symbool. De aan- en afwezigheid van de j-klank is niet in kaart gebracht, maar uit de varianten in het lemma zelf af te lezen; per aangegeven klankkleur en lengte staan steeds de diftongen vooraan. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht. [N 7, 58; N 14, 88b en 128a; JG 1a, 1b; A 10, 17 en 20; A 16, 1-4; L 1 a-m; L 27, 17; L 34, 70; L 38, 35-36; RND 122; Wi 52; S 14; R (s]
I-3
|