18167 |
rafel |
kettel:
kettels (P116p Gorsem)
|
Rafels. Hoe noemt men de rafels die afhangen aan zeer versleten kleren ? [ZND 41 (1943)]
III-1-3
|
21164 |
rails |
railen (<eng.):
rellen (P116p Gorsem)
|
rails [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|
20529 |
rauw |
rauw:
rauw vliesek (P116p Gorsem)
|
Rauw vlees. [ZND 41 (1943)]
III-2-3
|
22338 |
ravotten |
ravotten:
ravotten (P116p Gorsem)
|
Hoe zeg je: de jongens ravotten (luidruchtig, wild stoeien, spelen)? [ZND 41 (1943)]
III-3-2
|
22810 |
refrein |
refrein:
refrein (P116p Gorsem)
|
Een refrein (het steeds terugkerende gedeelte van een lied). [ZND 41 (1943)]
III-3-2
|
21455 |
rekenen |
rekenen:
riekenen (P116p Gorsem)
|
rekenen [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|
34281 |
resten van het eten van dieren |
overschot:
overschot (P116p Gorsem)
|
[L 34, 77b]
I-11
|
32921 |
rij, wiers |
root:
rǫuit (P116p Gorsem)
|
De langwerpige heuveltjes of stroken waarin het nog niet geheel droge hooi wordt bijeengeharkt voordat het op hopen wordt gebracht. [N 14, 101; JG 1b, 2c en Goossens 1963; A 10, 19; A 16, 2; L 38, 37; monogr.]
I-3
|
21474 |
rijkswachter |
gendarme (fr.):
⁄ne genderm (P116p Gorsem)
|
Gendarm, rijkswachter. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
17599 |
rimpels |
rimpels:
rimpels (P116p Gorsem)
|
rimpels (in het gezicht) [ZND 41 (1943)]
III-1-1
|