e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gorsem

Overzicht

Gevonden: 349
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schors schors: sxǫts (Gorsem) De ruwe buitenkant van de stam en takken van een boom. In sommige dialecten bestaat er een verschil in benaming tussen de schors van naaldbomen en die van andere bomen. Het betreft de plaatsen Lommel (K 278), Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Hechtel L 352), Peer (L 355), Neerglabbeek (L 367), Houthalen (L 414), Hasselt (Q 2) en Martenslinde (Q 89). De schors van de naaldboom wordt daar met een locale uitspraakvariant van het woordtype schil aangeduid, de schors van andere bomen met die van schors. In Lanklaar (L 422) wordt het woord schaal (šal) alleen voor de schors van dennenbomen gebruikt [N 50, 8a-b; N 75, 83d; A 45, 32; L 34, 54a-b; monogr.] II-12
sigaar sigaar: sigaar (Gorsem) sigaar [ZND 32 (1939)] III-2-3
slee ijsstoel: nen eistoel (Gorsem) Een slede (waarmee de kinderen op het ijs rijden). [ZND 31 (1939)] III-3-2
smalle buikriem buikriem: buikriem (Gorsem) Riem of ketting die onder de buik van het paard doorloopt en beide strengen verbindt. Vergelijk ook lemma Brede Buikriem. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 61] I-10
sneltrein direct (<lat.): een direct (Gorsem) Sneltrein. [ZND 35 (1941)] III-3-1
soldaten soldaten: de soldaten moeten salueeren (Gorsem) De soldaten moeten groeten (met de hand aan de muts) [ZND 32 (1939)] III-3-1
spit geschot: geschot (Gorsem) een schietende pijn in de lenden (geschot ?) [ZND 35 (1941)] III-1-2
stenen pot, keulse pot pot: pot (Gorsem) een stenen pot (hard gebakken, blauwgrijs) [ZND 32 (1939)] III-2-1
stijfsel stijfsel: samen met znd 7, 48  steͅi̯fsəl (Gorsem) de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes) [ZND 32 (1939)] III-2-1
stijfselpap stijfsel: stijfsel (Gorsem) stijfselpap [ZND 32 (1939)] III-2-1