20713 |
boterham (kinderwoord) |
boo-tje:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
boke (P116p Gorsem)
|
Zijn er kinderwoorden voor boterham? [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
32948 |
botteriken |
horens:
ǫu̯rǝs (P116p Gorsem)
|
Dit lemma geeft aanvullende informatie bij het lemma botterkken in wld I.3: "de ladderachtige constructie die voor en achter op de hoogkar wordt geplaatst om de laadcapaciteit te vergroten". Dit lemma bevat alleen maar meervouden. [JG 2b]
I-13
|
33644 |
bouwland |
land:
lant (P116p Gorsem)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
24474 |
braamstruik |
braamsberenstruik:
bromsbeerenstruik (P116p Gorsem)
|
braam (struik) [ZND 32 (1939)]
III-4-3
|
24475 |
brem |
brem:
-
brem (P116p Gorsem)
|
brem: lage heester met gele zijstandige bloemen, die in de heide of ok langs spoorbanen groeit; fr. genêt; lat. genista [ZND 32 (1939)]
III-4-3
|
18309 |
broeksriem |
broeksband:
broeksband (P116p Gorsem)
|
draagband om een broek op te houden (fr. bretelle) [ZND 35 (1941)]
III-1-3
|
20769 |
brood |
brood:
brood (P116p Gorsem)
|
brood dat niet opgegaan is (brood) [ZND 33 (1940)]
III-2-3
|
21573 |
brutaal |
astrant:
heij is astrant (P116p Gorsem)
|
hij is vrijpostig (strant, astrant) [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
18095 |
buikpijn |
pijn zijn buik:
pijn məne boek (P116p Gorsem)
|
ik heb buikpijn [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
18139 |
buil op het hoofd |
knook:
knook (P116p Gorsem)
|
een buil (gezwel, bv. op het hoofd door een slag of val) [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|