29140 |
strengen |
klingen:
kleŋǝ (L326p Grathem)
|
Aanvulling van het lemma strengen in wld I.10: kettingen of touwen waarmee een paard de kar of wagen trekt. [N 17, 26; N 5A II, 59c; monogr.]
I-13
|
22085 |
stro |
stro:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook aantekening van de invuller, op de laatste pagina!
strêû (L326p Grathem),
struu:
štrø̢̢ǝ (L326p Grathem)
|
Halmen van gedorst koren. De algemene benaming. Zie ook de toelichting bij paragraaf 6.4. [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 83] || stro? [N 93 (1983)]
I-4, III-3-2
|
33126 |
stro binden |
opbinden:
ǫp˱benjǝ (L326p Grathem)
|
Het uitgedorste stro wordt tot bussels samengebonden.Vergelijk ook het lemma ''schoven binden'' (4.6.2). Opgaven van het type "bussels maken" zijn hier niet opgenomen; het zelfstandig naamwoord is in het lemma ''bussel uitgedorst stro'' (6.1.27) opgenomen. [N 14, 25 en 28; monogr.]
I-4
|
21093 |
stroef |
sleeuw:
sleej tenj wrange tanden na appels
sleej (L326p Grathem)
|
stroef [DC 26 (1954)]
III-2-3
|
32988 |
strohalm |
spiertje:
spīǝrkǝ (L326p Grathem)
|
In dit lemma staan de opgaven bijeen die uitdrukkelijk op de gedroogde halm slaan en voor zover deze afwijken van het algemene woord voor halm in het vorige lemma. Zie de toelichting bij het vorige lemma. Zie echter vooral de lemma''s 6.1.24 - 6.1.27 over stro. [N P, 4b; L 25, 15; monogr.; add. uit JG 1a, 1b; S 12; Wi 13]
I-4
|
24636 |
stronk van de knotwilg |
stok:
sc. maken, snoeien?
stok (L326p Grathem)
|
afgeknotte boom
III-4-3
|
33715 |
stronk, boomstronk |
stronk:
strōŋk (L326p Grathem)
|
Wat blijft staan, de stomp met wortels, als een boom omgehakt is. [N 27, 8a; R 3, 2; Wi 11; L 7, 59; L B2, 343; Vld.; monogr.]
I-8
|
33591 |
stronk, stengel van koolplanten |
stronk:
WLD
stronk (L326p Grathem)
|
Het onderste en binnenste harde gedeelte van een koolplant waaruit de bladeren spruiten (stronk, stam). [N 82 (1981)]
I-7
|
25574 |
strooien |
strooien:
strø̄i̯ǝ (L326p Grathem)
|
Hooi of stro onder het vee spreiden. [S 36; L 7, 61b; R(s]
I-11
|
18623 |
strooien dameshoed |
zonnehoed:
zonnehoed (L326p Grathem)
|
dameshoed, strooien of uit fijne houtvezel vervaardigde ~ [spannen-, boerinnenhoed] [N 25 (1964)]
III-1-3
|