18733 |
jongensondergoed? |
ondergoed:
ongergood (L326p Grathem)
|
Ondergoed voor jongens. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18707 |
jumper |
wollen jasje:
wull jeske (L326p Grathem)
|
jumper, damesvest met mouwen en knopen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18192 |
jurk |
kleed:
kleid (L326p Grathem)
|
jurk, japon, kleed van een vrouw [pon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
20697 |
jus, vleesnat |
saus:
saus (L326p Grathem),
sous (L326p Grathem)
|
Saus of jus (sop?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17602 |
kaak |
kakement:
kakement (L326p Grathem)
|
kaak [DC 02 (1932)]
III-1-1
|
21912 |
kaal duivenjong |
kwak met donshaar:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook aantekening van de invuller, op de laatste pagina!
kwak mét dónshaor (L326p Grathem)
|
een jong van enkele dagen oud, nog met haar? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
20768 |
kaantjes |
krapjes:
krèpkes (L326p Grathem)
|
vetklonters die overblijven bij het smelten van runds- of varkensvet [N 06 (1960)]
III-2-3
|
26500 |
kaar |
kaar:
kār (L326p Grathem)
|
Trechtervormige bak boven de bovenste molensteen waarin het te malen graan wordt gestort. Zie ook afb. 78. [N O, 19i; N O, 41a; A 42A, 37; N D, 11; Sche 51; Vds 148; Jan 155; Coe 136; Grof 157; monogr.]
II-3
|
24442 |
kaasmijt |
kaasmijt:
idiosyncr.
keesmiete (L326p Grathem)
|
mijt die leeft van (oude) kaas [N 26 (1964)]
III-4-2
|
31565 |
kachels zwarten |
potloden:
pǫtlūjǝ (L326p Grathem)
|
Kachels met behulp van kachelzwartsel of door (in)branden of lakken zwart maken. In Q 83 liet men vetkool roken waarna het daarbij gevormde zwartsel op de kachel werd uitgewreven. Ook in L 330 werd het zwartbronzé samen met lijnolie boven een kolen- of turfvuur verhit en vervolgens op de kachel uitgepoetst. [N 33, 313; N 7, 41c; L 5, 60b add.; monogr.]
II-11
|