19505 |
kastplank |
schap:
schaap (L326p Grathem)
|
schap, plank in een kast
III-2-1
|
33453 |
kattegat |
kattelok:
katǝlōk (L326p Grathem)
|
Een al dan niet afgeschermde opening onder in de schuurpoort die katten in staat stelt om de schuur in te gaan om muizen en ratten te vangen. Blijkbaar wordt deze opening ook door kippen gebruikt. [N 4A, 42i; monogr.]
I-6
|
24662 |
kattenstaart |
kattenstaart:
WLD
kattəstertə (L326p Grathem)
|
Kattestaart (lythrum salicaria 50 tot 150 cm grote plant. De stengels staan rechtop, zijn kantig en zijn meer of minder behaard; de bladeren zijn tegenoverstaand of in kransen en lancetvormig. De bloemen groeien in lange aren, zijn 6-tallig en purperroo [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24179 |
kauw |
dooltje:
dueulke (L326p Grathem),
kauwtje:
kauwke (L326p Grathem)
|
Hoe heet de kauw? [DC 06 (1938)] || kauw
III-4-1
|
17628 |
keel, strot |
gorgel:
gorgel (L326p Grathem),
keel:
kail (L326p Grathem),
strot:
strowet (L326p Grathem)
|
keel (uitwendig) (strot) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
26167 |
keerklossen |
keerklossen:
keerklossen (L326p Grathem)
|
Klampen die op de roeden tegen de askop worden vastgespijkerd om te voorkomen dat de roeden door de asgaten zakken. Volgens een invuller uit l 289 gebeurt dit alleen bij houten roeden. [N O, 3f; A 42A, 78; N O, 3d]
II-3
|
32739 |
keerstrook, wendakker |
voordel:
vø̄rǝl (L326p Grathem)
|
Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.]
I-1
|
20256 |
kerkhof |
kerkhof:
kirkhoof (L326p Grathem),
kirkhôôf (L326p Grathem)
|
Kerkhof [kirkuf, doeje kirkuf]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
22894 |
kermis op sacramentsdag |
kleine kermis:
kleine sacramentskermis (L326p Grathem)
|
kermis op sacramentsdag [VC 33 (1967)]
III-3-2
|
34077 |
kern |
moer:
muōr (L326p Grathem)
|
Uitsteeksel dat komt bloot te liggen, wanneer de koe een hoorn afstoot. [A 4, 15; L 20, 15]
I-11
|