34337 |
knorren |
knorren:
knǫrǝ (L326p Grathem)
|
Het natuurlijke geluid van een varken. [N 19, 23; Wi 56; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34058 |
koe |
koe:
ku (L326p Grathem),
kuu̯ (L326p Grathem),
kȳi̯ (L326p Grathem),
kū (L326p Grathem)
|
Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s]
I-11
|
34066 |
koe die eenmaal heeft gekalfd |
eerste vaars:
ēstǝ vēš (L326p Grathem)
|
Zie afbeelding 6. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe''(3.3.1). [N C, 14a; monogr.]
I-11
|
34183 |
koe die pas gekalfd heeft |
vaars:
vǫrs (L326p Grathem),
vɛrs (L326p Grathem)
|
Voor een aantal varianten van vaars zou men kunnen denken aan een woord vers. Het wnt (xx-1, blz. 2125) vermeldt ''vers'' in de betekenis van "jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft" (wnt xviii, blz. 72). Het onderscheid tussen vers- en vaarsvarianten is niet altijd even duidelijk. Daarom is er gekozen voor één woordtype vaars.' [A 4, 16; L 20, 16]
I-11
|
34068 |
koe die tweemaal heeft gekalfd |
tweede koe:
twēdjǝ [koe] (L326p Grathem),
tweede vaars:
twēdjǝ vē̜š (L326p Grathem)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) resp. (kalf) de lemmata ''koe'' (3.3.1) en ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 26a; N C, 14b]
I-11
|
34126 |
koe met gebogen, opgezette rug |
hoge rug:
hōgǝn røk (L326p Grathem)
|
[N 3A, 145c]
I-11
|
34124 |
koe met hellend kruis |
hangkruis:
haŋkryts (L326p Grathem)
|
[N 3A, 145a; monogr.]
I-11
|
34122 |
koe met korte poten |
diepe koe:
dēpǝ kō (L326p Grathem)
|
[N 3A, 142b]
I-11
|
34045 |
koe met rode vlek op de poot |
plekpoot:
plɛkpǭǝt (L326p Grathem)
|
[N 3A, 138]
I-11
|
34125 |
koe met slappe, doorgezakte rug |
slappe rug:
slapǝ røk (L326p Grathem)
|
[N 3A, 145b]
I-11
|