e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Grathem

Overzicht

Gevonden: 2847
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
band band: bantj (Grathem) In het algemeen de band die de houten duigen van een vat of kuip omspant en bijeenhoudt. De band is doorgaans van ijzer vervaardigd. Vroeger werden ook houten banden gebruikt. [A 19, 1a; monogr.] II-12
banden banden: bɛnj (Grathem) Een duidelijk zichtbare spierbundel even boven het begin van de staart aan weerskanten van het staartbeen, die zich ontspant wanneer de koe moet kalven. [N 3A, 111a] I-11
bandiet bandiet: bandiet (Grathem) een gewelddadige schurk [bandiet, schobbert, schobbejak, deugniet, boelmaker] [N 90 (1982)] III-3-1
bandschort met borststuk scholk: scholk (Grathem) schort met borststuk en schouderbanden [schortel, scholk, sjutsel] [N 24 (1964)] III-1-3
bangerik bangerik: enne ban-ge-rik (Grathem), schijthuis: ei sjiethoes (Grathem) bangerik [schiethoes] [N 07 (1961)] III-1-4
bankbiljet bankgeld: bankgeld (Grathem), bankpapier: bankpapier (Grathem) Belgische banknoten [N 21 (1963)] || Nederlandse bankbiljetten: [N 21 (1963)] III-3-1
barbeel berf: berf (Grathem) barbeel (witvis) III-4-2
baret floets: floets (Grathem) baret [flat, floets] [N 25 (1964)] III-1-3
bascule bascule: baskuul (Grathem) Weeginstrument met vaste vloer (bascule). [N 18 (1962)] III-3-1
bebroed bevrucht ei bebroed ei: bǝbrø̄t ęi̯ (Grathem) [N 19, 54c] I-12