e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Grathem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kuifleeuwerik leeuwerik: lieeewerik (Grathem) Hoe heet de kuifleeuwerik? [DC 06 (1938)] III-4-1
kuiken kuiken: kȳkǝn (Grathem), kuikje: kyǝkskǝ (Grathem) Jong van een kip. [A 6, 1d; Wi 4; RND 1; L 6, 20a; L 42, 32; JG 1a, 1b, 2c; S 14; Gwn 5, 15; Vld.; monogr.] I-12
kuiper kuiper: kȳpǝr (Grathem) Vakman die houten kuipen, vaten en tonnen vervaardigt. [A 32, 10; S 20; L 1a-m; L 29, 13; monogr.] II-12
kuit kuit: kuut (Grathem) kuit (wade) [DC 01 (1931)] III-1-1
kuitbroek rijboks: réeböks (Grathem) kuitbroek of kniebroek (vero) waarvan de pijpen juist onder de knieën werden dichtgebonden [N 23 (1964)] III-1-3
kussen kussen: køͅsə (Grathem) kussen III-2-1
kussensloop kustijk: køͅstēk (Grathem) kussensloop [Roukens 14 (1937)] III-2-1
kussentje op het hoofd wis: WNT: wisch (I), 2) Klein kussen bestaande uit een ineengedraaiden bundel of krans van linnen (of stroo), dat bij het dragen van lasten of het hoofd wordt gelegd. Veroud. doch gewest. nog aangetroffen. vgl. Van Dale II. wis.  wusj (Grathem) kussentje op het hoofd bij het dragen van korven [vritsjel, wusj] [N 25 (1964)] III-1-3
kwaal kwaal: kwaol (Grathem) kwaal [DC 02 (1932)] III-1-2
kwartje kwartje: kwartje (Grathem) kwartje, een ~ [N 21 (1963)] III-3-1