24560 |
berk |
berk:
birk (L326p Grathem)
|
berkeboom
III-4-3
|
19540 |
berkenbezem |
berkenbezem:
berkebezum (L326p Grathem)
|
bezem gemaakt van berketwijgjes (rijsbezem, berkenbezem, berkenboender) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
26051 |
berrie |
ber(ri)g:
bø̜rx (L326p Grathem),
kaarbomen:
kaarbomen (L326p Grathem),
karboom:
(mv)
kęrbø̜i̯m (L326p Grathem)
|
Elk van de twee bomen van de hoog- en stortkar waartussen het paard gespannen werd. De berries van de hoogkar verschillen essentieel van die van de stortkar: bij de eerste lopen de berries onder de hele bak door en maken ze er deel van uit (de zijwanden worden erop vastgezet), terwijl bij de tweede de berries tot halverwege de bak lopen en een aparte constructie vormen waarop de bak rust. Hierdoor kan de bak van de stortkar kippen, terwijl de berries op hun plaats blijven. Wanneer de bak van de hoogkar echter gekipt moet worden, gaat het hele voorstel van de kar omhoog. [N 17, 16 + 50b; N G, 54b + 64b; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20] || Het uit twee balkjes bestaande toestel op de steenkuip waarop of waartussen het kaar rust. Zie ook afb. 82. [N O, 19h; A 42A, 38; Vds 147; Jan 154; Coe 135; Grof 156; N D, 33 add.]
I-13, II-3
|
26052 |
berriebalken |
voeghouten:
voeghouten (L326p Grathem)
|
De twee lange, zware, horizontale balken onderin de molenromp die van stormeinde naar voorweeg lopen en de standerd tussen zich in sluiten. Zie ook afb. 20. [N O, 46a; A 42A, 98]
II-3
|
33443 |
beschermstenen of -palen |
schamppaaltjes:
šamppø̜̄lkǝs (L326p Grathem),
schamppalen:
(enk)
šamppǭl (L326p Grathem),
schampstenen:
šampstɛi̯n (L326p Grathem)
|
Beschermstenen van natuursteen of dikke houten beschermpalen (soms ook wel van ijzer) worden geplaatst schuin tegen zijkanten van poorten en tegen hoeken van muren of tegen brugleuningen om beschadigingen door voertuigen te voorkomen. Bij boerderijen komen ze vooral voor aan schuurpoorten en ingangspoorten (van de gesloten hoeve). Soms dienen de stenen of palen ook als steun voor de muur waartegen ze rusten. Meervoudige opgaven benoemen de beide beschermstenen of -palen aan weerskanten van een opening. Zie ook afbeelding 18.a bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 43a; monogr.; add. uit N 4A, 42f]
I-6
|
20416 |
beschuit met muisjes |
beschuiten met muizenkeutelen:
besjuute met moezekeutele (L326p Grathem, ...
L326p Grathem),
kinderkost:
kinjerkost (L326p Grathem, ...
L326p Grathem)
|
Beschuiten met muisjes [N 16 (1962)]
III-2-2, III-2-3
|
20629 |
beschuitpap |
beschuitenpap:
beschutepap (L326p Grathem),
besjuutepap (L326p Grathem)
|
Melk met beschuiten (beschuitepap, luiwijvenpap, romme met bestelle?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
25105 |
bestendig weer |
vast (weer):
vast wear (L326p Grathem)
|
bestendig weer [vaste lucht] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33607 |
besvrucht, algemeen |
beer:
WLD
bîêr (L326p Grathem)
|
Een vlezige sapige vrucht die aan een struik groeit (bes, bizzem, bezie, beer, bees, bezing, baaie). [N 82 (1981)]
I-7
|
21471 |
betalen |
afschieten:
aafscheeten (L326p Grathem)
|
Betalen, over de brug komen [afschieten?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|