17758 |
mond |
mond:
mōndj (L326p Grathem)
|
Mond. Houd je mond toch [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17759 |
mond (spotnamen) |
bakkes:
bakkes (L326p Grathem),
gevreet:
gevrait (L326p Grathem),
muil:
moel (L326p Grathem)
|
Mond. Houd je mond toch [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
34207 |
mond- en klauwzeer |
mond- en klauwzeer:
mond- en klauwzeer (L326p Grathem)
|
Een zeer besmettelijke ziekte, veroorzaakt dor een virus. De eerste verschijnselen zijn stijfheid, vermindering in de melk, hoge koorts, sterke speekselafscheiding. Daarna ontstaan er blaren op het slijmvlies van de mond en de tong, aan de spenen en tussen de klauwen. Ook inwendig kunnen blaren voorkomen. De grootste schade wordt veroorzaakt door allerlei bij- en naziekten zoals verwerpen bij drachtige dieren, zeer ernstige uierontstekingen, langdurige kreupelheden, klauwontstekingen en misvormingen van de klauwen, uitgebreide etteringen en longaandoeningen (Berns 1983, blz. 181). Zie ook het lemma ''mond- en klauwzeer'' in wbd I.3, blz. 484-486. De gegevens van A 48A, 21 zijn verwerkt in de aflevering over het kleinvee (wld I.12) in het lemma ''mond- en klauwzeer'' (1.1.7). [N 3A, 80a; monogr.]
I-11
|
25063 |
mondvol |
mondvol:
móntjvol (L326p Grathem)
|
de hoeveelheid vloeistof of voedsel die men in één keer in de mond kan nemen [mondvol, moffel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25130 |
motregen, fijne regen |
gerouwel:
grauwel (L326p Grathem)
|
noorderstof, in de betekenis van motregen bij overigens droge atmosfeer; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25100 |
motregenen, licht regenen |
motten:
’t motj ei bitje (L326p Grathem),
smiezelen:
smessele (L326p Grathem),
zeveren:
seivere (L326p Grathem),
zouwelen:
zauwelen (L326p Grathem)
|
beginnen te motregenen [te stieven, stiefregenen, mozelen, smossen, riezelen, ziebelen, zauwelen, netelen, zéémelen] [N 22 (1963)] || lichtjes regenen [sprenkelen, siebelen, zeiveren] [N 22 (1963)] || motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18714 |
mouw met kanten plooisel |
lobmouw:
lubmoew (L326p Grathem)
|
mouw met kanten plooisel [lobmouw] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18325 |
mouwschort |
mouwenscholk:
moewescholk (L326p Grathem)
|
schort met mouwen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24356 |
mug |
mug:
mögk (L326p Grathem)
|
mug
III-4-2
|
20598 |
muik |
mouting:
motting (L326p Grathem)
|
Kent u een woord voor een geheime bergplaats voor onrijp fruit? Vroeger legden de kinderen vruchten, vooral appels, die ze onrijp geplukt hadden, op een verborgen plekje in het hooi of stro om zacht te worden. Voorbeelden met woorden voor deze bergplaats [DC 31 (1959)]
III-2-3
|