26147 |
muilband |
buitenste naafring:
butǝnstǝ nē̜frenk (L326p Grathem)
|
Brede, ijzeren band om het uiteinde van de naaf die voorkomt dat er aarde en modder op het aseinde terechtkomt. De muilband heeft soms een rechthoekig uitgekapte opening die afgedekt wordt met een klepje. Door de opening kan men de luns uit de as trekken zodat het wiel van de as kan worden verwijderd, bijvoorbeeld wanneer de as gesmeerd moet worden. Zie ook afb. 214. [N G, 43c; N 17, 60a; JG 1a; JG 1b; Vld.; div.]
II-11
|
33066 |
muilband, bovenste band van de schoof |
vruchtband:
vrø̄xt[band] (L326p Grathem)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''garveband'' (4.6.9). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) band het lemma ''garveband'' (4.6.9). [N 15, 22b; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|
34223 |
muilkorf voor kalveren |
muilkorf:
mulkø̜rf (L326p Grathem)
|
De muilkorf voor kalveren die geen hooi mogen vreten. [N 3A, 14e]
I-11
|
18308 |
muiltje |
muil:
moele (L326p Grathem),
slof:
sloeve (L326p Grathem)
|
Hoe noemt men de muilen? [DC 09 (1940)] || muiltjes, pantoffels zonder hielstuk [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24357 |
muis |
muis:
moes (L326p Grathem)
|
muis
III-4-2
|
21642 |
muntgeld |
specie:
specie (L326p Grathem)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: muntgeld, klinkend geld in het algemeen [geen bankbiljetten dus] [speeses?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34392 |
muntig schaap |
breg:
brex (L326p Grathem)
|
Schaap dat eenmaal gelamd heeft en dan onvruchtbaar blijft. [N 19, 66]
I-12
|
34069 |
muntige koe |
lege koe:
lē̜x [koe] (L326p Grathem)
|
Koe die men een tijdlang vrij wil houden en daarom niet laat dekken als ze tochtig is. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 28]
I-11
|
18418 |
muts: algemeen |
muts:
möts (L326p Grathem)
|
muts, hoofddeksel zonder klep of stijve rand [klots, koetsj, pars] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
30205 |
muurplaat |
muurplaai:
mōrplāj (L326p Grathem)
|
Zie kaart. De plank of balk waarmee de buitenmuur aan de bovenzijde wordt afgedekt en waarop het dakgebint rust. Muurplaten worden met behulp van ankers aan de muur bevestigd. Zie ook afb. 49b. Zie voor het woorddeel -worm in het woordtype onderworm ook het lemma 'Gording'. [N 4A, 14g; N 54, 156; monogr.; div.]
II-9
|