| 18185 |
schoenveter |
nestel:
nistel (L326p Grathem)
|
schoenveter [rijgsnoer, (rij)reem, sjoonsreim, riereem, riesjtartel, nistel, rienastel, raajnagel, rijnassel, rijgnestel, rijgenast] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
| 19919 |
schoffel |
morenschoffel:
mūrǝšufǝl (L326p Grathem),
schoffel:
šufǝl (L326p Grathem)
|
Gereedschap om onkruid af te snijden en om de grond los te maken. Het bestaat uit een soort mes dat met behulp van een lange steel door de grond geschoven wordt. [N 18, 18a en 48; JG 1a, 1b; A 47, 11a; monogr.; add. uit N 15, 6; N 18, 4 en 50; GV, K7]
I-5
|
| 33302 |
schoffelen, wieden met de schoffel |
schoffelen:
šufǝlǝ(n) (L326p Grathem)
|
Met een schoffel de bovengrond tussen de plant(rijen) van een gewas zodanig bewerken dat de korstige bovenlaag verkruimeld en het onkruid afgestoken wordt. Het woord schoffelen kan niet alleen in absolute zin gebruikt worden, maar laat zich ook verbinden met een object. Dat kan de te bewerken grond zijn (akker, tuin, enz.) maar ook het te verzorgen gewas dat op die grond staat (bijv. de bieten), en ook het onkruid. [N 15, 6; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit A 47, 11a]
I-5
|
| 34629 |
schokken |
stuiken:
stukǝ (L326p Grathem)
|
Gezegd van een kar of wagen. [N 17, 97]
I-13
|
| 22371 |
schommel |
schokkel:
[oudere benaming]
sjôkkel (L326p Grathem),
zwok:
zwôk (L326p Grathem, ...
L326p Grathem)
|
Hoe noemt men het hier afgebeelde kinderspeelgoed, bestaande uit een touw dat, aan een balk of een boom tak gebonden, in een bocht naar beneden hangt, waarin kinderen graag heen en weer zweven? [DC 19 (1951)] || Noemde men dit speelgoed vroeger misschien met een andere naam? Zo ja, met welke? [DC 19 (1951)] || Soms is in de bocht van het touw een plankje of een bak bevestigd, waarop of waarin het kind zit. Noemt men deze vorm van het speelgoed misschien met een andere naam als de onder a getekende? [DC 19 (1951)]
III-3-2
|
| 21427 |
schoolhoofd |
bovenmeester:
bovəmeistər (L326p Grathem)
|
het hoofd van een lagere school [bovenmeester, bovenkoster] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
| 20354 |
schoondochter |
schoondochter:
schoeoondochter (L326p Grathem)
|
schoondochter [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
| 20352 |
schoonmoeder |
schoonmoeder:
schoeoonmoder (L326p Grathem)
|
schoonmoeder [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
| 20351 |
schoonouders |
schoonouders:
schoeoonoujers (L326p Grathem)
|
schoonouders [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
| 20150 |
schoonvader |
schoonvader:
schoeoonvader (L326p Grathem)
|
schoonvader [DC 05 (1937)]
III-2-2
|