18694 |
slip-over |
overgooier:
aovergooijer (L326p Grathem)
|
slipover, truivest zonder mouwen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18270 |
slipjas |
slipjas:
slupjas (L326p Grathem, ...
L326p Grathem)
|
jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)] || jas, zwarte ~ met korte slippen [sem] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18299 |
slobkous |
slobkous:
sloepkouse (L326p Grathem)
|
voetbekleedsel zonder zool, dat over de schoenen (en enkels) wordt gedragen [slopkous, soepjee] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24953 |
sloot, greppel |
grauw:
graau (L326p Grathem),
graven(n) = greëvke
graau (L326p Grathem)
|
sloot, greppel
III-4-4
|
18630 |
sluier |
communiekransje:
communekrenske (L326p Grathem)
|
sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes [N 25 (1964)]
III-1-3
|
17577 |
sluik haar |
pemelen:
pémele (L326p Grathem)
|
haar [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
21174 |
sluis |
sluis:
sloe.s (L326p Grathem)
|
de inrichting waardoor twee wateren naar believen gescheiden of met elkaar in verbinding gebracht kunnen worden (sluis, erk, sas) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21176 |
sluismeester |
sluismeester:
sloe.smeistər (L326p Grathem)
|
de persoon die belast is met het toezicht op en het gebruik van een sluis, vooral van schutsluizen (sasmeester, sluismeester, sasser, sassenier) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18542 |
sluitklep |
klep:
klep (L326p Grathem)
|
klep van een broek met sluitklep aan de voorkant [bokseslaag, presenteerblad] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
32543 |
sluitmand |
sluitmand:
slūtmanj (L326p Grathem)
|
In het algemeen een uit wissen gevlochten mand met een deksel. [N 40, 109; monogr.]
II-12
|