e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Grathem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slip-over overgooier: aovergooijer (Grathem) slipover, truivest zonder mouwen [N 23 (1964)] III-1-3
slipjas slipjas: slupjas (Grathem, ... ) jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)] || jas, zwarte ~ met korte slippen [sem] [N 23 (1964)] III-1-3
slobkous slobkous: sloepkouse (Grathem) voetbekleedsel zonder zool, dat over de schoenen (en enkels) wordt gedragen [slopkous, soepjee] [N 24 (1964)] III-1-3
sloot, greppel grauw: graau (Grathem), graven(n) = greëvke  graau (Grathem) sloot, greppel III-4-4
sluier communiekransje: communekrenske (Grathem) sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes [N 25 (1964)] III-1-3
sluik haar pemelen: pémele (Grathem) haar [DC 01 (1931)] III-1-1
sluis sluis: sloe.s (Grathem) de inrichting waardoor twee wateren naar believen gescheiden of met elkaar in verbinding gebracht kunnen worden (sluis, erk, sas) [N 90 (1982)] III-3-1
sluismeester sluismeester: sloe.smeistər (Grathem) de persoon die belast is met het toezicht op en het gebruik van een sluis, vooral van schutsluizen (sasmeester, sluismeester, sasser, sassenier) [N 90 (1982)] III-3-1
sluitklep klep: klep (Grathem) klep van een broek met sluitklep aan de voorkant [bokseslaag, presenteerblad] [N 23 (1964)] III-1-3
sluitmand sluitmand: slūtmanj (Grathem) In het algemeen een uit wissen gevlochten mand met een deksel. [N 40, 109; monogr.] II-12